![]() Mijn vader had een slagerij in De Haan. Of liever een boucherie. Net als de meeste andere winkels en horecazaken aan de kust had zijn slagerij een Franse naam. Hij had zijn boucherie trouwens Hollandaise genoemd. Een contradictio op het eerste gezicht, maar dat hij in Utrecht het vak had geleerd, verklaart al veel. Hij had zich kunnen vestigen op de plek van mijn grootmoeders wijn- en likeurwinkel A la bonne cave. Die Franse benamingen waren in de tijd van mijn grootmoeder niet ongewoon, want toen was het toerisme nog een zaak voor de gegoede burgers die graag vertoefden in le Coq-sur-mer. Toen mijn vader in 1954 zijn winkel opende had het toerisme was het niet alleen meer de Franstalige bourgeoisie die hier op vakantie kwam. Het toerisme had al een totaal ander gezicht. Iedereen kon zich een vakantie aan de kust permitteren. De congé payé had ervoor gezorgd dat het voor iedereen mogelijk werd om toch een keer in het jaar op reis te gaan. De vakantie hoorde er vanaf nu helemaal bij. In die tijd was onze kust een gegeerde bestemming. Dagjestoerisme was niet echt aan de orde, zeker niet in De Haan, men huurde liever een appartement, een villatje of een paar kamers bij particulieren voor veertien dagen of een maand. Ook in een houten huisje op één van de campings kon men terecht. Zo lagen er verschillende grote campings in De Haan aan de Driftweg naar Wenduine toe. Het was een perfecte locatie. Even de duinbosjes door en daar waren al de duinen met daarachter de zee. Typisch voor die jaren zestig was dat sommige commerçanten aan huis leverden. Dat was zowel aan hotels, villa’s, maar dus ook aan de mensen in de campings. Zo deed mijn vader rond een uur of zes de toer van de huisjes op een aantal campings en noteerde hij de bestellingen die de volgende dag werden klaargemaakt en afgeleverd. Op het buitenste roze vel schreef mijn moeder in grof potlood het nummer van het huisje en het af te rekenen bedrag. De taak om de bestellingen te brengen, was de taak van de jobstudent, de gast, maar wanneer hij er niet was, werd ik er op uitgestuurd. Ik was toen nog maar een jaar of twaalf, maar blijkbaar niet te klein of te jong voor de stevige zwarte mannenfiets met voorop de grote rieten mand met vlees en charcuterie. Meestal kreeg ik bij de levering dan een centje drinkgeld. Een frank of een halve frank was dat en zo spaarde ik eens op een paar dagen zeventien frank. Zeventien frank! Dat was in die tijd een heel bedrag voor een meisje van twaalf. Die schat hield ik bij in het zakje van mijn short. Ik hoorde het rinkelen bij elke stap. Maar tegen de avond was ik mijn centen al kwijt. Ik deed in die tijd namelijk niets liever dan koprollen en op mijn handen staan. En met een schat in je broekzak, doe je dat dus beter niet. (Een aangepaste versie van deze tekst in de publicatie ‘Camping Kust’ van Kusterfgoed) |
Af en toe een babbel.
Over zee en strand, over hooi en stro en polder, of over mezelf. Archieven
August 2023
Categorieën |