Vanochtend kwam de huisdokter langs. Al had ik hem liever niet moeten zien, deed het me goed, want het was weer een fijne babbel, een warm contact.
Stethoscoop en knijpertje op de vinger vertelden wat we al wisten: te weinig zuurstof, te weinig longinhoud. Daarvoor zijn er drie ‘oplossingen’. Minder inspanning leveren. Maar het meisje in mij kan zo moeilijk haar tempo minderen. De drive zit er nog in, al is er zoveel dat niet meer lukt: simpelweg eten en praten vragen al een bom energie. Een tweede ‘oplossing’ voor mijn symptomen is een zuurstofapparaatje dat ik af en toe in mijn neus kan duwen. Dat zou een beetje kunnen helpen. Maar zou ik me dan niet teveel als een ballonnetje gaan voelen? Ten derde kan de medicatie nog wat opgedreven worden, wat me het gevoel zou geven om vrijer te ademen. Maar als meer lucht in mijn longen ten koste gaat van lucht in mijn hoofd, dan pas ik daarvoor. Als ik dit allemaal als buitenstaander zou lezen, was ik wellicht aan het gruwen. Toch valt het allemaal wel mee. Als het jezelf overkomt, heb je nog enige controle. Of je hebt toch het gevoel dat je nog wat de baas bent en nee mag zeggen tegen de dokter en ook ja. Ik vind het zo mooi dat hij me laat meedenken. Wat me verder steeds weer verrast, is hoe sterk een mensenlijf is. Veel sterker dan ik ooit voor mogelijk hield. Hoe ik me telkens weer aanpas, stapje achteruit zet, meer kan verdragen. Een tabletje om de zoveel tijd geeft bij tijd en wijle ook een duwtje. Ik die vroeger alleen in hoge nood een aspirientje liet bruisen, sta amper nog stil bij eentje meer of minder. Ook blijft het me mateloos verwonderen hoe lichaam, adem, energie en emotie mekaar continu beïnvloeden. Veel meer nog dan vroeger ervaar ik het dag na dag, uur na uur, minuut na minuut. Hoe lijf en leden, kop en denken in elkaar raderen. Ons lijf kan veel hebben, en al zeker wanneer het gevoed wordt door de spirit, de honger om te leven. De honger om lief te hebben. Het voelt als olie voor het lichaam, lucht voor de vlam. Wanneer het wat moeilijker gaat, durf ik wel eens een potje te wenen. Dat helpt en erna gaat het weer beter, al staan mijn ogen dan als een koppel hete kolen in mijn gezicht. Dat huilen kan zowel pijnlijk zijn of machteloos aanvoelen, maar erna is er dat helende gevoel van troost. Het is nog te vroeg om op te geven. Er zijn nog teveel waardevolle momenten. Een babbel, wat lezen, wat schrijven, de bloemen en vlinders in de tuin en de lucht die ’s avonds roze kleurt. Een hapje eten is hoe dan ook nog aangenaam, al laat de eetlust en al zeker de honger het vaak afweten. De boterham met kaas smaakt niet meer als weleer, de pasta smelt niet meer zo lekker weg, maar een perzik, een druif, wat kersen smaken nog als fruit uit het paradijs. We houden vol. We houden nog even vol. Voor die momenten dat leven nog ‘leven’ is. ![]() Een typmachine is nooit mijn ding geweest, hoewel ik een immense bewondering had voor wie daar met roffelende vingers op kon werken. En die bewondering was er zeker voor schrijvers die er vingervlug verhalen op neerzetten. Niet dat ik geen typmachientje had, maar ik zat daar vreselijk op te klooien. En eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat ik nog steeds met een tweetal vingers rechts en tweetal vingers links aan het klunzen ben. Maar het klavier van een pc laat zich gewilliger mishandelen dan het toetsenbord en het lint van een typmachine. En dan spreek ik nog niet over het verbeterwerk. Zinnen weg, woorden bij, verplaatsen, knippen en plakken: op een pc is dat allemaal een fluitje van een cent. Al moet je natuurlijk niet verwachten dat de pc wonderen voor je zal doen. De computer was een zegen, maar toch duurde het een hele poos vooraleer ik er mijn teksten meteen op intikte. Ik schreef mijn verhalen nog heel lang met pen op papier. Pas wanneer de laatste zin was geschreven, kon het tikken beginnen en kon ik terzelfdertijd al wat gaan polijsten en kalefaten. Wanneer mijn vingers steeds vlugger over de toetsen vlogen, werd ik al wat ‘stouter’ en ging meteen op de computer aan de slag. Mijn ‘manuscript’ was dan gereduceerd tot schriftje met verhaallijnen en wat zinnen en woorden, linken en data, een leidraad. Het ging steeds vlotter en toetsen en scherm werden vrienden. Ik werd zo zelfzeker dat ik vaak niet eens meer de moeite deed om de tekst veilig op te slaan. Ik ging maar door, pagina na pagina, zonder het besef dat er iets fout kon gaan. Wat op een dag natuurlijk gebeurde. Nota bene midden in ‘Inkt’, een verhaal over de uitvinding van de boekdrukkunst. Ik zat zowat halfweg toen één van mijn vingers op een knopje terechtkwam waar het absoluut niet had mogen landen. In minder dan een seconde zag ik de hele tekst slinken tot amper een pagina of twee. Ik probeerde nog wat toetsen aan te slaan, waarbij ik het gevoel had een reddingsboei te gooien in een zee die alleen maar schuim was. Het liep helemaal fout en ook de computerspecialist die ik erbij haalde, wist de tekst niet terug te halen. Dat was een heftig moment. Zoveel tijd, zoveel energie verloren. Was ik ook mijn verhaal kwijt? Of zat het nog in mijn hoofd? Moest ik herbeginnen of moest ik het laten gaan? Was het misschien een teken van Gutenberg van hierboven? Dat ik er compleet naast zat? Dat het helemaal niet zo gelopen was? Toen sloeg ook de twijfel toe op andere terreinen. Was ik goed bezig met mijn leven? Nam ik misschien teveel hooi op mijn vork? Stopte ik niet beter met al dat geschrijf? Na een paar dagen foeteren en kolèrig rondbaggeren, nam ik het verhaal weer op. Herbegon ik. Op pagina drie dus. Het ging vlot, want de woorden zaten in me, ik kon ze moeiteloos weer oproepen. Of de tweede versie beter was dan de eerste versie, of net minder goed, blijft een vraag. Maar ik leerde wel een les: lappen tekst verliezen is me nog amper overkomen. Meteen alles intikken, bleef ik wel doen. Tot nu. Steeds vaker schrijf ik weer met pen op papier. Mijn hand zien dansen op de lijntjes van een schriftje, geeft me troost, én kracht. Maar het moet wel een moleskineschrift zijn, zoëen met een harde kaft, zodat ik het mee kan pakken naar de sofa, in bed en in de tuin. En met een elastiek dat de woorden bijeenhoudt. ![]() Deze zomer loopt een kleine tentoonstelling in het kerkje in Klemskerke. Foto’s van landbouwers uit de polderstreek met stukjes tekst geplukt uit interviews voor het project ‘Een jaar op het veld’. Het stemt me wat weemoedig te weten dat vier van die mannen er al niet meer zijn. De tentoonstelling die al verschillende keren werd uitgestald en weer ingepakt op diverse locaties, kreeg tot midden september een plekje tussen de pilaren van de Sint-Clemenskerk. Rond de kerk ligt het sfeervolle kerkhof dat het dorp verbindt met de velden. Ik kwam er graag, en niet alleen in de novembermaand. Niet alleen omdat mijn grootouders en overgrootouders er begraven liggen. Het is een plek die geschiedenis ademt. Ik voel nog hoe ik het zware eikenhouten portaal van de kerk openduw. Ik glimlach naar het gesculpteerde kind met het ietwat bolle buikje. In de koelte van de kerk ga ik rond en kijk. De preekstoel durf ik al eens plechtstatig en stil te betreden. En bij de biechtstoel met de zeemeerman en zeemeermin vraag ik me af welke zonden er in de loop van de tijden werden gefezeld. En dan is er het licht dat door de ramen speelt en zoekt naar wat was en wat zal zijn. En er zijn de uitgesleten plavuizen. Hoeveel schoenen en klompen schuifelden hier al naar binnen in de loop van al die eeuwen? Hoeveel vreugde, hoeveel verdriet werd hier al niet gedeeld? Hoeveel werd er niet gebeden, gedankt, gerouwd, gesmeekt? Al van in de tiende eeuw stond hier, in Clemeskirca, een kerkje. In de 13de-14de eeuw werd het vervangen door een gotische hallenkerk. Tijdens het calvinistisch bewind werd het danig gehavend, maar erna weer opgebouwd. Tweemaal sloeg de bliksem in de toren, maar ook dat werd hersteld. Van zoveel geschiedenis word je wel eens stil en buig je het hoofd. Of je luistert naar de gebeden die er dag na dag werden gepreveld. En daar, in dat prachtige kerkje, vertellen nu ook de boeren. Over vroeger. Ze vertellen het nu, ze vertellen het aan ons. ![]() Mijn vader komt uit een gezin van negen kinderen. Zijn ouders, Emilie en Jules, heb ik nooit gekend. Twee van de zonen van dat grote gezin, Gentiel en Marcel, ook niet. Het was op de begrafenis van een broer van mijn vader, Raphaël, nu ondertussen 25 geleden, dat me dat besef ten volle raakte. Diezelfde avond nog schreef ik een paar blaadjes over de bijzondere sfeer die ik tijdens de uitvaart had ervaren. Het had de aanzet van onze familiegeschiedenis kunnen worden. Van de familie Vervaele. Er was veel ‘verhaal’, er viel veel te rapen. Vooral in de oorlogsjaren 40-45 hadden ze veel meegemaakt. Twee broers in het verzet en daarna concentratiekamp, waarbij een van de twee omkwam. In maart ’44 stierf de vader, Jules, in een bombardement. In juli ’44 stierf mijn grootmoeder, Emilie. Van verdriet werd gezegd, maar het kon ook door ziekte zijn geweest. Vaak dwaalden mijn gedachten naar het gezin met de 9 kinderen die woonden in café De Meiboom in Zwevezele. Wie waren ze? Ik moest het stellen met af en toe een anekdote, maar dat deed er wel toe. Ook rezen vragen rond het oorlogsgebeuren. Wat had er zich precies afgespeeld? Er zijn zaken die waren geweten, nog meer zaken die niet waren geweten. Had ik toch meer moeten luisteren, meer moeten wroeten, meer uitzoeken, meer opschrijven? Ja. Maar dat is nu praat voor de vaak. Misschien had ik moeten proberen om ons familieverhaal neer te pennen. Toen mijn vader, mijn tantes en nonkels nog leefden, had ik het kunnen proberen. Ik zou op veel hiaten hebben gestuit, op veel zaken die niemand meer wist, op veel geheimen wellicht ook. De gaten in het verhaal had ik zelf moeten opvullen, de draadjes aaneenrijgen en natuurlijk ook veel verzinnen, om het verhaal ‘verhaal te laten worden’. Ik had moeten romantiseren, dramatiseren, want gortdroge feiten zijn hard om weg te kauwen. Was ik destijds te jong om het te schrijven? Of was het toch een te grote opdracht geweest? Of was ik bang? Bang om hun levens te verdraaien? Bang om hen geen recht te doen? Bang dat ik de waarheid teveel had moeten aanpassen, teveel naar mijn hand had moeten zetten? Er is geen verhaal, maar toch voelt het niet als vergeten en voorbij. Ook wat niet geschreven is, wat niet tastbaar is, wordt doorgegeven. Ik zie mijn grootmoeder staan, bovenaan rechts op de foto. Ze leeft verder, in haar kinderen, kleinkinderen en dat gaat steeds door. Ze zou er trots op zijn geweest dat één van haar achterkleinkinderen haar naam draagt: Emilie. En dat ook een van haar achter-achterkleinkinderen naar haar werd vernoemd: Emilia. ![]() We sluiten de maand juli af en daarmee ook de maand van de sensibilisering rond het sarcoom. Het Jules Bordet instituut claimt telkens deze zomermaand om de aandacht te richten op dit specifiek soort kanker. Vroeger zou me dit compleet ontgaan zijn, maar nu liggen de kaarten anders. Een sarcoom is in verstaanbare termen een zeldzaam, kwaadaardig gezwel dat bindweefsel of beenderen treft. Per jaar krijgen 600 Belgen per jaar die diagnose. Ik ben dus een van die 600. Dat ik toch altijd al een beetje anders was, een ‘raartje’, een ‘speciaaltje’ wordt hiermee nog eens bevestigd. De meeste dagen en de meeste momenten kan ik heel nuchter over mijn ziekte doen, kan ik er zelfs met enige humor over babbelen. Lachen zit er nog altijd in, maar ik ga er nooit sarcastisch over doen. Sarcasme, bijtende spot, is net een stapje te ver in deze materie. Nochtans zijn de woorden sarcoom en sarcasme nauw verwant. Etymologisch hebben ze dezelfde oorsprong. Beiden hebben als stam het Griekse woord ‘sarx’, wat vlees betekent. Sarcastisch betekent letterlijk ‘het vlees eraf scheuren’, wat pijnlijk is, zoals bijtende spot veel zeer kan doen. Het gaat tot op het bot, tot in het merg. Ook sarcoom heeft als stam het woord ‘sarx’, waaraan het achtervoegsel ‘oom’ werd geplakt. Een sarcoom zit in het vlees, zit in het lijf. Het zou er moeten uitgescheurd worden, het zou er moeten uitgesneden worden. Maar dit is geen platform voor medische uitweiding. Een sarcoom is dus vlees dat zit waar het niet moet zitten. Zoals bij mij. Het voelt evenwel niet altijd als zomaar een tumor, als een homp dat groeit, een gezwel. Het voelt op de moeilijke momenten als een demon, een duistere geest. Op die momenten durf ik me dan soms af te vragen of ik niet teveel kommer en kwel op me nam. Teveel pijn die weegt en welt en zwelt. Kunnen negatieve emoties ook monsters baren? Toch was ik een blije, open vrouw, vol energie, mijn leven lang. En ook nu nog altijd ben ik, desondanks, een blije vrouw. ![]() Via de heemkundige kring van De Haan kreeg ik een aantal oude foto’s van de familie van mijn vader toegestuurd. Met de vraag of ik ze kon identificeren. Spek voor mijn bek! Ik vroeg me wel af hoe die foto’s daar waren aanbeland, want de jeugd van mijn vader, die opgegroeid is in Zwevezele, had niets te maken met De Haan. Hij is er pas als achttienjarige jongeman aanbeland, is er getrouwd met mijn moeder en een slagerij begonnen. Mijn moeder (het meisje op de foto) heeft die foto’s alleszins niet weggedaan, want op haar dozen foto’s zat ze als een kip op gouden eieren. Ik moet Martin van heemkunde vertellen dat ik niet elk portret kan duiden. Spijtig. Daarop antwoordt hij: ‘Wie het is, zullen we misschien nooit te weten komen. Op de achterkant van iedere foto zouden eigenlijk de namen en de data moeten worden gezet. Net zoals de familieverhalen zouden moeten opgeschreven worden.’ Dat is juist, dat is absoluut waar. Maar soms willen de verhalen niet verteld worden. Zo maakte mijn vader als kind behoorlijk wat mee in de oorlogsjaren. Hij wilde het wel opschrijven, hij wilde het wel vertellen, maar hij kón het niet. Na een paar zinnen moest hij de tranen uit zijn ogen wrijven. Soms zijn verhalen te erg voor woorden. Wat de foto’s betreffen: mama had er veel. Van vele wist ik wie erop stond, maar lang niet van allemaal. Zo vaak had ik haar gezegd: we gaan eens op een luie, regenachtige dag de doos op onze schoot nemen. Maar dat werd telkens uitgesteld: koffie en taartje waren belangrijker in die dagen. Het leek ook helemaal niet dringend. Mijn moeder was kerngezond en iedereen was ervan overtuigd dat ze nog jaren en jaren te gaan had. Dat ze op haar sloffen de honderd zou halen. Maar het loopt vaak anders dan hoe je denkt. Ik was te laat, wij waren te laat. Vandaar dat me soms de neiging overvalt om alles wat ik weet, op te schrijven. Mijn leven en wat ik hoorde over dat van mijn ouders, van mijn grootouders. Toch deed ik het niet, en ook nu kom ik er niet toe. Want zo werkt het gewoon niet. Ik kan wel feiten opnoemen, data, gebeurtenissen. Maar waar het echt om gaat, zijn de emoties die ermee gepaard gaan, de beweegredenen waarom bepaalde beslissingen worden genomen. De gedachten, In een gesprek of na een vraag, komen de verhalen wel eens naar boven. Maar ik mag nog zoveel vertellen, zoveel proberen door te geven… uiteindelijk zal mijn leven voor een groot deel geheim blijven, zoals het ook was met de levens van mijn ouders, met de levens van mijn grootouders. Er zijn de feiten, er zijn de gebeurtenissen, maar wat blijft leven, is het verhaal dat je kinderen ervan maken. (foto 1945, mijn moeder en grootmoeder) ![]() Het is net een jaar geleden dat het allemaal begon. Het zag er niet goed uit en het ziet er niet goed uit. Het goeie nieuws is wel dat het een stuk trager en milder verloopt. Dat lotje was dus een beter eentje. Dat ik meer tijd krijg, is om te juichen. Toch voelt het vreemd en ging even zelfs gepaard met iets van schuldgevoel. Ineens leek het minder erg dan het was. Ik kon dat gevoel niet duiden, niet verklaren. Alsof ik geen recht had op die extra tijd, die zelfs nog heel wat kwaliteit meebracht. En nog steeds meebrengt. Het was een rare gedachtenkronkel, die ik al snel van me afschoof. De mensen rond me begonnen gelukkig weer normaal te gaan leven. En ikzelf, ik doe al eens graag alsof er niets aan de hand is. Wat ook bevreemdend is: ik zie er nog altijd ‘goed’ uit. En zeker met een zomerkleurtje. Ik spreek liever niet over wat bedekt blijft, want ik ben erg vermagerd. Maar alles wat uit mijn jurkjes steekt, ziet er nog behoorlijk patent uit. En iedereen zegt het opnieuw, herhaalt het. ‘Je ziet er goed uit!’ Het charmeert me, het flatteert me, maar soms voelt het alsof ik een showtje opvoer. Ik maakte al een paar keer een selfie. Maar die vielen zo tegen dat ik ze niet wilde posten. En dat ga ik ook niet doen. Ik blijf dus liever de zeemeermin, met staart en met lange lokken, hier en daar al wat roestig vel. Ze kennen me allemaal, het zeewijf met haar lieflijke kantjes, maar ze kennen me ook met wat venijn in de staart. Dat venijn toont zich nu wel eens op momenten dat ik de grip op mijn leven verlies, wanneer ik het moeilijk heb met mezelf, wanneer het lastig ademen is en ik schijt heb aan afhankelijkheid… Hoewel ik zo dankbaar ben voor de hulp van vele kanten, blijkt vaak dat de wereld niet is gemaakt voor zieke mensen. Wanneer het dan lastig wordt, ga ik met mijn staart zwiepen, kan ik al eens heftig uit de hoek te komen. Niemand kan binnenin kijken hoe het voelt en aan de buitenkant is het vaak niet te zien dat het even niet gaat. Dan nog altijd denkt en zegt men: ‘je ziet er goed uit’. ![]() Het was zeer moeilijk om nee te zeggen tegen een verhaal dat smeekte om te worden geschreven. Om nee te zeggen tegen een verhaal dat al was beginnen groeien. Ik was vorige zomer klaar om eraan te beginnen. Ik was klaar met de voorbereidingen voor een roman over het ter ziele gaan van het eiland Testerep, het oude Oostende. Een roman die zou eindigen tijdens de Sint-Vincentiusnacht op 22 maart 1394. Ik had veel opgezocht en veel gelezen over die periode en ik was er klaar voor. Een verhaallijn groeide, de personages maakten zich kenbaar en ik schreef al een eerste aanzet. Toen ik hoorde wat er met me aan de hand was, had ik de moed niet om eraan te beginnen. Of de durf. Het zou me zoveel energie hebben gekost, dag na dag. Zelfs een novelle zou al zwaar zijn geweest. Er waren andere zaken die nog zoveel belangrijker waren. Of had ik het toch moeten proberen? De beslissing om het los te laten, ging niet zonder spijt, maar het was goed. Het zou een dagelijks gevecht zijn geweest ten koste van veel andere zaken. Ik had bovendien geen voldoening gevonden in het schrijven van een verhaal dat ik niet of amper had kunnen afronden. Toch wil ik nu graag een stukje van de aanzet posten. Want af en toe blijf ik me afvragen of ik het toch had moeten proberen. Het verhaal van het vergaan van het oude Oostende, het verhaal van Testerep. ‘Het is nooit windstil op Testerep. Het is nooit windstil op het lange smalle Testerep met aan de ene kant de zee, aan de andere kant de brede watergeul die het eiland scheidt van het land. Zelfs wanneer de zon het zand blakert en het water lui door de schorren spoelt, is het er niet stil. Ook op makke, rustige dagen voel je de zeebries. Beeld je dus in hoe de wind er kan razen wanneer het stormt. Dan beeft het eiland te midden de loeiende zee, schuimt het grijs in de wolken. Vandaag is zo’n dag. Een noordooster blaast uit alle macht, de golven razen en happen lappen zand, plaggen gras en bruine dering weg. De vloed komt op en er is geen houden aan. Nog even en het is hoog water. De nacht zal vreselijk zijn. De wind huilt. De zee tiert. Een paar schapen drommen blatend tegen de muren van de huizen aan. Ze bokken met hun kop tegen de deuren. De hond zit binnen, hij blaft, luid en angstig. Het handvol mensen die wilden blijven, die niet wilden luisteren naar de waarschuwende woorden, durven hun huizen en hutten niet meer uit. Het is trouwens te laat nu, te laat om te vluchten over ’t Sand, te laat ook om te proberen zich met een bootje te redden.’ . ![]() Een foto op facebook: sleutelhanger met ‘zicht op zee’. Hij bengelt in het slot van een strandcabine, al wat verweerd door de wind, het slot wat roestig door zout en regen. Er is een duim waarop ik een paar korreltjes zand vermoed. De duim van een jonge vrouw of de duim van een van haar kinderen? Zijn ze al gaan zwemmen? Of gaan ze nog zwemmen? Het strand is rustig, voel je. In ieder geval voor de drukte of na de drukte. Het strand zoals ook ik er het liefste was. Normaal gezien ga ik heel stoïcijns om wanneer ik foto’s zie passeren van de vele vakanties in de bergen, op de fiets of aan een rotsige kust. Zee en strand en zonsondergangen passeren in zo’n grote getale dat ik er zelfs wat afstandelijk naar kijk. Anders is het wel wanneer mijn kinderen me iets toesturen. Dan ben ik helemaal bij hen, ben ik blij voor hen, waar ze ook mogen zijn, wat ze ook mogen doen. Maar dan ineens floept die facebook foto eruit. Het raakt me volop, als een mokerslag, als een dreun. Ik ben overweldigd; ik kom helemaal in het moment. Ik voel mezelf de sleutel in het slot steken, ik kom aan zee, ik bén aan zee. Ik trek mijn badpak aan in mijn strandhokje nog fris van de nacht, geurend naar schelpen, nat zand en drogende handdoeken. En dan stap ik naar het water, bijna als in een gebed, en ik duik. Aan de sleutel van mijn strandcabine hing ik graag een passende sleutelhanger, zoals een vissersknoop of een zeemeermin. Deze met ‘zicht op zee’ zou fantastisch welkom zijn geweest. Ik kreeg er een paar weken terug een zakje vol van, omdat ik betrokken was bij het zomerse project van Kusterfgoed. Samen met een paar gelijkgestemden interviewde ik een aantal baigneurs. Met een klikje op de QR-code op de achterkant van de sleutelhanger kun ze lezen. Sleutelhangers dus met dubbele functie. Hebbedingetjes sowieso ook. Zelf kan ik ze niet meer gebruiken, dus deel ik ze uit. Stuk voor stuk komen ze aan zo’n houten strandhuisje te hangen. Al is het maar voor één zomer. ©foto Ines Tarvernier ![]() In de roadmovie ‘Mirakel n°71’ rijden fotografe Lieve Blancquaert en regisseur Nathalie Basteyns naar Lourdes. Nathalie lijdt aan MS en zit in een rolstoel. Zo graag zou ze weer kunnen lopen. Nu ze alles heeft geprobeerd, wil ze het quasi onmogelijke aftasten: een mirakel afsmeken. Ik vond het een waanzinnig idee, schrok er zelfs van. Al kan ik me honderd procent vinden in de kracht die van pelgrimstochten uitgaat, in de sfeer die heerst op religieuze plekken en de vertroosting die er wordt geboden, in het vlammetje van een kaars, het muntje in een bron… Zelf heb ik daarin menige keren steun gevonden, menige keren ook een wens gedaan en niet alleen voor mezelf. Maar in een mirakel heb ik nooit willen geloven. Ook kijk ik met interesse naar de reportage op televisie. Maar wanneer ik in het interview in Humo deze quote las, werd ik ineens erg triestig en zelfs een beetje kwaad. ‘Dat Nathalie van alles blijft ondernemen, in de wereld blijft staan, niet in een hoekje zit weg te kwijnen.’ Ik voelde me persoonlijk wat aangevallen. Zit ik dan in mijn hoekje weg te kwijnen, stelde ik me de vraag. Moet ik, nu ik ziek ben, nog alles uit de kast willen halen? Moet ik een bucketlist opstellen en afvinken? Ik voelde me zelfs wat schuldig. En zeer onzeker, want ik kies een totaal andere weg. Ik kies voor een rustig en voorzichtig leven, de weg die me het meeste comfort en soelaas biedt. Niet iedereen begrijpt het, want aan de buitenkant lijkt het nog tamelijk prima met me te gaan. Ik kan me opladen, ik lijk nog bergen energie te hebben. Maar ik moet zuinig zijn met die kracht, zuinig op de tijd die me rest. Ik merk zo vaak dat die visie loodrecht staat op hoe de wereld ineen zit. Alles draait om doen, ervaren, bezig zijn. Ik koos een weg die daar haaks op staat. Dat doe ik al vele maanden lang. Het kan saai lijken, maar dat is het niet. Het kan volslagen oninteressant lijken, maar ook dat is het niet. Er zijn lastige momenten en meer dan eens is het vechten met kwade gedachten. Maar daarnaast zijn er de vele mooie momenten. Ik wil ze geen mirakels noemen; ik noem ze liever kleine wonderen. Het zijn er teveel om op te noemen, en vaak te intens, te persoonlijk ook. Toch wil ik er graag enkele plukken… zoals… het zen-gevoel van zon op mijn vel het zien openklappen van een papaver de vollemaan door mijn keukenraam een gesprek dat zo diep gaat, zoveel dieper en warmer dan toen ik nog ‘gezond’ was een boek dat me meesleurt in een andere tijd, een andere wereld mezelf tegenkomen en wenen, wenen, wenen, maar dan ineens weer klaarte voelen en me licht als een veertje en ook die keer dat een vriendin orgel voor me speelde in het kerkje in Klemskerke die keer dat iemand me beloofde voor me te bidden en die keer dat we een kaarsje brandden in Lissewege en er zwijgende, bijna verbeten emotie was Maar het is vooral wanneer ik keer op keer besef dat mijn kinderen en kleinkinderen en mijn lief mirakels voor me zijn. Mijn mirakels. ![]() Zomer 1960. De zon giet kwistig warmte over de badplaats De Haan. Vandaag wordt de zee gezegend. De klokken van de kerk luiden feestelijk wanneer de processie zich in beweging zet. Het gaat de Stationstraat op, de Leopoldlaan langs tot aan het Leopoldplein en van daar naar de dijk. Ik loop mee, in de rol van engeltje dat vanuit een rieten mandje bloemblaadjes mag strooien. Wij engeltjes kregen een dieprood fluwelen kleedje aan en op onze rug werden vleugels aangebracht. Die waren gemaakt van witte vogelpluimen en leken vederlicht, maar duwden venijnig tegen onze nog zo frêle schouders. Toch hoorde je ons niet klagen, want we waren zo trots, we liepen op wolkjes. En blaadjes strooiden we, de hele weg door én terug. Achter ons liep de priester met de monstrans, onder het baldakijn. En de vele misdienaars in hun knoddige spuperplietjes. We liepen tot op de dijk, waar de priester de zee met wijde bewegingen zegende. Van bijgaande gebeden heb ik geen weet meer. Al liep ik verschillende jaren in die processie mee – wel niet altijd voorzien van vleugels –, is het pas veel later dat ik de zegening écht meemaakte, zag, beleefde. En dat was ook al niet in De Haan, want in 1968 werd met die traditie komaf gemaakt. Om welke reden dan ook werd het daar niet meer als zinvol gezien om het jaarlijkse gebeuren dat was gestart in 1909, verder te zetten. Jammer. In de deelgemeente Wenduine daarentegen bleef de eeuwenoude traditie leven, elk jaar op tweede Pinksterdag. De zegening gaat er gepaard met een sfeervolle evocatie van de oude legende van het Heilig Kruis. ‘Blankenbergse vissers hadden een groot kruisbeeld voor de kust van Wenduine opgevist en vol ontzag naar hun kerk in Blankenberge gebracht, maar de volgende dag was het verdwenen. Geen nood evenwel, want bij de volgende visvangst kwam het kruis weer op dezelfde plaats in hun net terecht. Na plaatsing in de kerk van Uitkerke verdween het opnieuw, maar ze visten het nog maar eens op. Toen beseften ze dat het kruisbeeld nergens anders wilde vereerd worden dan in de kerk van Wenduine, nabij de plek waar ze het uit het water haalden.’ Het is prachtig om te zien hoe heden en verleden zich in elkaar vervlechten, hoe traditie en geloof, devotie en evenement, volksvermaak en ritueel hier samengaan. Alles vloeit ineen en het voelt zowel persoonlijk als universeel, maar het is ook dubbel. De grenzeloze fascinatie, bewondering, aantrekking voor de zee gaat gepaard met een zekere angst voor de zee. Enerzijds heeft ze zoveel te bieden: nettenvol vis, vervoer van goederen en mensen, energie, en ook plezier, vertier, gezondheid en ze biedt ons ten allen tijde troost. En met haar onmetelijke schoonheid toont ze ons ook iets van het wonder waar we geen woorden voor hebben. Daarnaast ervaren we de angst voor de zee, haar geweld, haar meedogenloosheid. Een hevige storm met wind uit de verkeerde hoek kan de zee over land stuwen met watersnood en overstroming als gevolg. Sommigen kennen ook het verdriet dat de zee teweeg kan brengen. Een visser verdrinkt, een schip kapseist… Zo heeft de zegening een dubbel doel. De priester dankt de zee voor alles wat ze biedt, maar hij vraagt haar ook om genadig en welwillend te zijn. Hij bidt voor de veiligheid van eenieder die op zee gaat, die in zee gaat. Hij bidt voor de veiligheid van elke boot, van elke visser en voor de veiligheid van de zwemmers, de surfers, de kiters en speciaal voor de strandredders die dag na dag paraat staan. Hij bidt ook voor elke wandelaar aan de vloedlijn en voor elk kind dat in de golven speelt en zandkastelen bouwt. Maar dat kwam ik dus allemaal pas vele jaren later te weten. Als kind begreep ik het amper of niet. Toen was ik nog een engeltje, een meisje dat in een mooi rood kleedje en met vleugels aan de schouders, bloemblaadjes strooide. ![]() We woonden nog maar pas in ons huis in Hondelange. Het was midden in de nacht, een novemberavond, guur weer. Onze kleine vent van een half jaar oud lag diep te slapen en wij lagen ook in bed. Of liever, we lagen te slapen op een matras op de grond, want een bed hadden we toen nog niet. Er werd geklopt op de voordeur, een bel hadden we toen ook nog niet. Het was de boerin van het boerderijtje net om de hoek. C’est pour un vêlage… zei ze hijgend want ze was nogal corpulent en had het hele eindje gelopen. Ze hadden al geprobeerd om het kalf eruit te trekken, maar het ging niet. Dat er een césarienne nodig was, zei ze stellig. Jan schoot zijn kleren aan, grabbelde zijn gloednieuwe kiel en al even gloednieuwe instrumenten mee. Zenuwachtig keek hij me aan. Of ik mee wilde? Ik dacht natuurlijk eerst aan onze kleine man en ik ging even kijken. Hij sliep rustig, er kon niets gebeuren. Als ik daar nu aan terugdenk, vind ik dit absoluut onverantwoord, maar ik was toen nog erg jong en het waren andere tijden. Ik ging dus mee. Het was ook maar om de hoek en uren zou het ook wel niet duren? Het was donker in de hoeken van de stal, maar boven en rond de koe gaf een lamp het nodige licht. Het geurde er naar stro, meer nog naar mest. Het was koud. Jan schoot zijn kiel aan, schoor een rechthoekige lap vel en ontsmette. De aluminium doos met instrumenten tingelde bij het openmaken. Jan zag bleek als een vers gewassen luier. De spuit, de flank. Tien inspuitingen op een rij. De koe sloeg even met haar poot, loeide. De scalpel, de snede. Eerst de huid, dan de spieren. Er was bloed, maar niet overdreven veel. Jan duwde een pootje van het kalf tegen de wand van baarmoeder en dan sneed hij. Een delicaat moment. Jan ging met zijn armen, zijn mooie, lange gespierde armen in de baarmoeder, hief het kalf er uit en lei het neer. Glibberig, nat… De boerin veegde het droog met stro. Met de naald gedraad met catgut naaide Jan met regelmatige steken de baarmoeder toe. Dan met andere draad het vel. Ik was ongelooflijk trots op hem en wanneer ik zag dat hij eindelijk wat ontspande, was ook ik gerust. Ik liet hem verder werken, voor mij was het hoog tijd om me naar huis te haasten. Ik bleef beneden wachten. Het duurde een hele poos voor hij weer thuis was, want natuurlijk moest zijn eerste klant, zijn eerste keizersnede beklonken met een glaasje quetsch. . ![]() Het was moeilijk om op een lager pitje te gaan leven. Al was ik met pensioen, tot deze zomer was ik nog lekker bezig en dacht de gezondheid in pacht te hebben. Maar de dag dat ik viel, keerde mijn leven. Dat ik kerngezond was, bleek een fabeltje. Een foto van mijn schouder liet niet alleen een breuk, maar ook een tumor zien, en geen kleintje. Een zware operatie ondergaan was een optie. Alles proberen om te genezen, alles proberen om het leven te rekken: dat kon. Maar ik paste voor een lijdensweg met twijfelachtig resultaat. Nu, acht maanden later, weet ik dat het de goeie beslissing was. Nog steeds kan ik dag na dag het leven puren. Zij het voorzichtig weg. Deze zomer was het vooral mijn schouder die me parten speelde. Zo was autorijden niet meer mogelijk en was ik voor boodschappen en vervoer aangewezen op anderen. Dat aanvaarden was niet gemakkelijk. Zalig wel waren de wandelingen die ik nog kon maken, daarvoor had ik mijn armen niet nodig. Ondertussen was ‘het’, was ‘hij’, zich beginnen roeren. Mijn schouder genas wonderbaarlijk, maar de tumor begon met zijn ellenbogen te werken. Dat hij er verdomme was en niet zou wijken. Ik had me kunnen verzetten en er toch nog alles proberen uit te persen wat er uit te persen was, maar ik boog het hoofd. Vele voorgenomen projecten vielen in het water. Ook de lezingen die stonden geboekt, schrapte ik. Het was wennen om mijn leven zo abrupt te zien veranderen, maar tegelijkertijd voelde ik de weldaad van zoveel tijd voor mezelf. Ik had nood om na te denken, nood om heel dicht bij mijn diepste ik, bij mijn kern te komen. En tijd te maken voor de mensen dicht bij mij. Maar dan ineens kwam er een barstje in die weldaad. Er drongen zich vragen op. Of ik het me wel mocht permitteren om zo intens voor mezelf te zorgen? Mocht ik het mezelf toestaan om zo egocentrisch te zijn? Een bubbel te maken rond mezelf? Het gevoel om niet meer ‘te doen’, niet meer ‘bezig te zijn’, niet meer ‘te zorgen’ was ondertussen ook beginnen knagen. Mocht ik, kon ik al die activiteiten die ik zo zinvol vond, echt allemaal loslaten? Seawatch-B, de schelpenteldag… en al die komende erfgoedprojecten als ‘strandcabines’ en ‘beestig’: die waren echt wel mijn ding! En mijn schrijven? Kon ik dàt laten? Kon ik dàt loslaten? Ik was deze zomer net klaar met de voorbereidingen voor een roman. Een verhaallijn groeide en de personages dienden zich aan. Maar toen ik hoorde wat er met me aan de hand was, had ik de moed niet meer om eraan te beginnen. Of de durf. Het zou me teveel energie hebben gekost. Of had ik het toch moeten proberen? De beslissing om het los te laten, ging niet zonder spijt, maar ook deze beslissing was goed. Het gaf me binnen die tijd voor mezelf ook de ruimte om te lezen. Veel te lezen. Meer dan ooit tevoren kreeg ik de tijd om me te verliezen in al dat moois wat anderen schreven. Ik lees nu als een hongerig kind, anderzijds ook wel kieskeurig. Ik kies verhalen die me qua stijl en inhoud volledig in beslag nemen, me opslorpen, die me meenemen naar andere tijden, naar andere werelden. Het genot waarmee ik lees, ervaar ik als een hommage aan al die uitmuntende auteurs die ik ooit las, en die ik nu lees. Ze geven fonkeling aan mijn leven, steken er vaart in. Ook aan de schrijvers die mij niet persoonlijk liggen, maar voor anderen het perfecte leesvoer zijn: ik draag jullie op handen! ![]() Dat ik veel moest eten, zei mijn huisarts al eerder. Veel eiwitten om mijn spiermassa op peil te houden, wat geen evidentie is. En veel calorieën binnendoen voor extra energie. Niet omdat ik zo actief ben, bij god nee, een bezige bij ben ik al een poos niet meer. Ik leef nu op een traag en rustig ritme. Maar veel energie blijft nodig. En liefst nog wat extra, want ook dat monstertje in mij wil eten, wil groeien. Het wil me zelfs de baas zijn. Het slurpt energie en het geneert zich zelfs niet om op gezette tijden te laten weten dat het honger heeft. Een vreemd idee! Gelukkig dat het me niet aan eetlust ontbreekt. Ik heb altijd graag gegeten, zij het sober en evenwichtig. Vers en kwalitatief vond ik belangrijk, een gezonde manier van leven zat organisch vervlochten doorheen mijn levensvisie. Nog steeds zindert die manier van leven door, maar dan komt ook de bedenking: gezond en positief leven mag dan nog de basis zijn, het hangt er ook van af welk lotje je trekt. Dit weekend las ik in de Zeno, de weekendbijlage van De Morgen: ‘Als je kanker hebt zijn calorieën belangrijker dan gezonde voeding.’ De titel alleen al had meteen effect op me: extra choco op de boterham, nog een witlof-in-hesprolletje, een derde eitje en wat bananen tussendoor. Even kreeg mijn eetgedrag de proportie van binnen proppen. Wat natuurlijk ook niet de bedoeling kan zijn. Terug naar gewoon dus, want zonder je het weet ligt een indigestie op de loer. Wel spijtig in dit maaltijdverhaal, is dat het samen-tafelen met de hele bende kinderen en kleinkinderen niet meer kan. Een avond met vele stoelen rond de tafel, gekletter van bestek en een goed gevulde Le Creuset-pot zit er niet meer in. Een teveel aan prikkels schudt dat egoïstische monster in me wakker. En dan gaat het razen, gaat het brullen. Enkel met voorzichtigheid krijg ik het onder controle.. Dus momenteel is de maaltijd een ‘tête à tête’, ‘en petit comité’ of ook al eens alleen, maar dan wel altijd met een kaarsje erbij. Wat wijn betreft, ben ik al eerder overgeschakeld op ‘Chateau du Robinet’. Ook niet te versmaden. En in termen van calorieën, eiwitten, zetmeel, vitamines en mineralen denk ik al niet meer. Alleen nog ‘het is lekker, het smaakt’. ![]() ‘Man met saxofoon’ werd geschilderd door dr. Jan Goderis (†2011). Telkens ik het zie, doet het me denken aan de ramp met de ramp met ‘The Herald of Free Enterprise’. Dit was op 6 maart 1987: vandaag dus dertig jaar geleden. Toen het gebeurde woonde Jan Goderis in Zeebrugge waar hij een huisartsenpraktijk had. Hij was trouwens ook dokter was in het Medisch Schooltoezicht in Blankenberge. De dag na de ramp vertelde hij: ‘Ik kreeg een telefoontje rond halfacht ’s avonds. Ik moest me melden in de haven omdat er een ongeluk was gebeurd met een schip, maar meer uitleg kon men me niet geven. Ik vertrok meteen, zonder de weg in die immense haven te kennen, maar werklui wezen me waar ik moest zijn. En daar hoorde ik wat er was gebeurd: de veerboot die de haven richting Dover uitvaarde, had slagzij gemaakt. De mannen van de sleepboot Sea-Horse hadden het opgemerkt, waren er naartoe gevaren, aan boord geklommen en al een aantal mensen kunnen evacueren.’ ‘In een loods trof ik een vijftiental geredde Engelse toeristen aan. Met nog de schrik in hun ogen, vertelden ze hoe het schip was begonnen wankelen en omgeslagen, de stroom was uitgevallen en alles pikdonker was geworden. Luisterend naar hun verhaal diende ik de eerste hulp toe, tot de ziekenwagens aankwamen en hen wegvoerden naar warmte, opvang en verdere verzorging. Er kwamen steeds meer ambulances aangereden en uit alle ziekenhuizen van de regio stroomde hulp toe. Echt veel kon er wel niet gedaan worden. Het was vooral lang wachten op de volgende groep passagiers die met boten en helikopters van het schip werd gehaald.’ Aan zijn stem was te merken hoe het hem getroffen had: ‘Het was ijskoud, er stond een snijdende wind en stilaan begonnen we de omvang van de ramp te beseffen.’ Die gebeurtenis liet hem niet onberoerd. En zoals ieder ander die ergens met de ramp was betrokken geweest, zocht hij op zijn manier om de opgedane emoties te verwerken. Goderis, die in zijn vrije tijd ook schilderde, maakte in de maanden erna drie doeken. Erg expressieve, getormenteerde werken werden het. In de gedroogde verf zit de angst en de paniek van de opvarenden en in het canvas voel je de onmacht van de redders. Dit is een ander schilderij van Jan Goderis, dat vrijwel niets te maken heeft met bovenstaand verhaal, maar toch blijf ik het associëren met de gezonken veerboot. ![]() Het voorjaar is nooit mijn lievelingsseizoen geweest en al zeker dit jaar heb ik het ronduit moeilijk met de jonge lente. De dagen lengen, de twijgen botten, struiken lopen uit, het groen schiet boven en de zon doet buitensporig enthousiast. Er zijn echt wel dagen dat ik daar vrolijk van word. Maar lang niet altijd. Dan is het licht me te fel, de kleuren te scherp. Het geel kraait, het blauw krijst en het gras is van een te schreeuwerig groen. Die bom van licht maakt me onrustig. Het doet me denken aan vorige lente, toen er nog niets aan de hand was. Of aan de hand leek… Het kon zich maar zo veelbelovend aankondigen, de lente en de zomer van 2022. Ik zou nog eens gaan stappen in Engeland met mijn oudste kleinzoon, met twee van mijn kleindochters was er een trip naar Parijs gepland en ik was begonnen aan een roman over het vergaan van Testerep. Het voorbereidende werk was af en ik had zoveel zin om aan de slag te gaan. En nog zoveel meer boeiende zaken zaten eraan te komen, maar ik heb die allemaal geschrapt van zodra ik het slechte nieuws hoorde. Categoriek. Het was mijn enige verdedigingsmechanisme. Het was de enige manier om nog zoveel mogelijk uit het leven te halen. Er was veel dat ik niet meer kon, maar alles wat nog mogelijk was, zou ik puren. Op mijn manier. Ik denk dat ik de juiste keuze maakte. Na de zaak zo nuchter en positief mogelijk te hebben bekeken, koos ik om de ziekte in mijn lichaam zijn beloop te laten. Ik heb geluisterd naar de oncoloog en de huisarts. Zij hebben geluisterd naar mij en zijn samen met mij op weg gegaan. Dus geen behandeling, geen verdere foto’s, onderzoeken en ziekenhuistoestanden. Het leek toen de beste optie en dat is het ook nu nog, na zoveel maanden. Voor de duidelijkheid: had het er beter voor me uitgezien, had ik me wel laten behandelen. Zeker weten. Maar het zag er niet goed uit. Ik heb geen spijt van mijn beslissing, want een half jaar heb ik nog maximaal kunnen genieten. Heel bewust en met momenten ook wel heel intens. En hoewel het nu wat lastiger begint te gaan, doe ik dat nog steeds. De lat moet ik wel steeds lager leggen. Naar het boompje stappen, zit er niet al meer in. De trap op en af, wordt steeds meer een expeditie. Maar misschien juist daardoor, omdat niet veel meer kan, worden de goeie momenten nog waardevoller. Een haiku schrijven, even in de tuin of aan de voordeur een foto nemen, een warme babbel, een knuffel… en zoals daarnet een volkoren boterham met een stuk Chamois d’Or. Op de vraag hoe ik me nu voel, moet ik antwoorden dat ik het echt niet weet. Waarmee zou ik het moeten vergelijken? Ik ben vroeger nooit ziek geweest. En met wie kan ik vergelijken? Kun je pijn vergelijken? Ongemak vergelijken? Ademnood vergelijken? Het is vaak lastig, maar zolang ik me in een goed boek kan vastbijten en me laten gaan in een warme babbel, is het leven goud waard. Of beter dan goud: het is ochtenddauw en avondrood, en ja, het voelt ook troostend als nevel over de velden. Het is wellicht dus niet zo vreemd dat ik bang ben voor de komende lente. Een voorjaar en misschien zomer zonder wandelen door de velden, zonder fietsen door de Polders, zonder schelpen rapen aan zee. Maar het is te nemen of te laten. Op mijn manier haal ik het onderste uit de kan. Nog steeds. Laat het voorjaar dus maar komen. Mijn verrekijker staat binnen handbereik, om de merels en de pimpelmezen te begluren. Laat de lente maar komen. Beste Dirk,
Het is dankzij u dat ik uit mijn schulp durf te kruipen, dat ik durf te vertellen dat het niet goed met me gaat. Maandenlang was ik daaromtrent heel verlegen, voelde ik me uiterst kwetsbaar. Maar dankzij een interview dat u gaf op de NPO en een aantal artikels in kranten en tijdschriften, trek ook ik mijn stoute schoenen aan. Tot nu toe liet ik in een handvol haiku’s op facebook weten dat er iets niet pluis was. Misschien is nu het moment gekomen voor wat klaardere taal. Als het mag, doe ik het op deze manier, via een brief, misschien wel meerdere brieven, aan u. Als het mag, spreek ik u aan met ‘Dirk’, dat praat gemakkelijker en bovendien zijn we in hetzelfde bedje ziek. Hoewel niet helemaal. Waar het bij u in de darmstreek is te doen, is het bij mij ergens in de borstkas. Zo zijn er zijn wel meer zaken in uw verhaal die parallel lopen met mijn verhaal, zaken die heel herkenbaar zijn, maar er zijn natuurlijk ook zaken die anders zijn, die we anders aanpakken. Dat maakt het boeiend voor mij, en misschien ook voor al wie deze brief leest. Eerst wil ik wel vertellen wat mij overkwam. In een notendop weliswaar, want ik hou er niet van om medische toestanden breed uit te smeren. Deze zomer stond ik op een ladder de wingerd te snoeien. Ik stond op de hoogste sport, reikte veel te ver en de ladder en ik, we kapseisden. Het was een val van amper een seconde, maar waarbij ik, zwevend tussen hemel en aarde, wist dat er op dat moment iets aangrijpends gebeurde. Er kantelde iets. Ik wist dat er een voor en een na zou zijn. Met spoed werd ik naar het ziekenhuis gebracht, er werden foto’s gemaakt waarop een gebroken schouderblad te zien was. Als het dat nog maar was, kon ik van geluk spreken. Maar wanneer ik na een paar uur nog helemaal dizzy was, bleek een extra foto ineens urgent. Ik merkte ook hoe artsen en verpleegkundigen ineens een wat andere houding aannamen. Nog bezorgder. Maar ze bleven allemaal rustig en ze communiceerden heel open. Dat deed me goed. Ik lag daar als een mens, als een vrouw die van een ladder was gekukeld en niet als een ’case’. Het zat niet goed, hoorde ik en na nog meer onderzoeken een week later bleek dat er een monstertje in mijn borstkas aan het groeien was. Niet in mijn longen, niet in mijn borst, wel ergens ertussenin, eentje plakkend aan de ribben. Letterlijk en figuurlijk. Hoe lang was het daar al bezig? Vraagteken. Wel was snel duidelijk hoe groot het was en nog kwaadaardig erbij. Enige optie was een zware operatie en zware revalidatie met allicht nog een rits vervelende behandelingen erna. Het resultaat was bovendien onzeker, want glazen bollen bestaan er in die sector niet. Ik nam tamelijk snel de beslissing om de boel te boel te laten. Geen behandeling, zelfs geen onderzoeken meer. Er werd even wat tegenwind geblazen door de oncologe en de huisarts, maar het was geen storm die ik moest trotseren. Het deed zo goed dat ze luisterden naar me, dat ze zo open waren naar me toe en mijn beslissing respecteerden. Evenzeer ben ik mijn kinderen en lief dankbaar dat ook zij die keuze respecteren. Ze stappen met me mee. Ik nam dus een andere beslissing dan jij, Dirk. Jij durft de mallemolen van de behandeling doorstaan, ik niet. Maar jouw prognose is beter, veel beter dan de mijne. Jij hebt kans dat de behandeling slaagt, ik had heel weinig kans. Een enkele keer durf ik me af te vragen of ik geen laffe keuze maakte. Angst voor de operatie, het ongemak van een verblijf in het ziekenhuis, angst voor de pijn. Ik wilde niet kiezen voor het scenario ziekenhuis-in, ziekenhuis-uit en dan nog met een twijfelachtig resultaat. Maar het is niet dat ik niet graag leef. Wat bijt ik graag in de ochtenden, peuzel aan de avonden, hap in de dagen. En zo kiezen we allebei voor het leven. Elk op onze manier. Jij om langer te leven, en weer gezond te worden. Ik koos de kortere levensweg, maar in die korte tijd wil ik nog een beetje, toch nog een beetje, gezond zijn. En blij en moedig zijn. edit. ![]() Een ‘kabientje’ op het strand: daar kon ik als kind alleen maar van dromen. Mijn ouders waren zelfstandigen en hadden geen tijd voor zomervertier. Zeker in juli en augustus hadden ze de handen vol. Toch was ik vaak aan zee. Eerst was er pepee die mij en mijn zus meenam, later was er een kindermeisje. Vanaf een jaar of twaalf, dertien hadden we geen oppas meer nodig en trokken we er met vriendinnen op uit, badhanddoek en blikje nivea in een schoudertas, onze eerste bikini aan ons gebruinde lijf. Wanneer ik zelf kinderen had, woonde ik in de provincie Luxemburg en kwam ik maar sporadisch naar zee. Wanneer we die keren kwamen, vond ik het als jonge vrouw heel normaal om met zakkenvol zwem-, speel-, eet- en drinkgerief te zeulen. En dan liefst nog een eind ver, want ik verkoos de plekjes waar geen of weinig volk zat. Ondertussen ben ik weer hier komen wonen, op een boogscheut van de kust. Druppelsgewijs kreeg ik kleinkinderen, die, net als ik, zot zijn van de zee. Niet zo vreemd dus dat het idee aanwaaide om een cabine te huren. Zo’n strandcabine zou mijn zomerse leven als memee een stuk verlichten. Niet meer dat sleuren met al dat gerief, dacht ik. Helemaal vrij van gezeul is zo’n cabine evenwel niet. In het begin van het seizoen – de paasvakantie – til ik achtereenvolgens zeil, strandstoelen, handdoeken, schoppen, netjes, vliegers, pateetjes, petanqueballen en de rest het duin over. Dat wordt dus hijgen in dat mulle zand. Op het eind van het seizoen, 1 oktober, gaat alles weer de andere kant op. Met nog meer gerief, want verzamelen kunnen ze! Het is telkens een beestenwerk, maar ik doe het met plezier. Kosteloos fitnessarrangement, hou ik mezelf kranig voor. En hoewel mijn kinderen aandringen dat ik ze moet verwittigen wanneer het zover is, doe ik het stiekem graag alleen. Ik ben tenslotte al met pensioen en heb, bij wijze van spreken dan, tijd zat. En zo werd het stilaan een ritueel: het seizoen verwelkomen en er afscheid van nemen. Het is een zegen om zich een zomer lang ‘eigenaar’ te kunnen noemen van zo’n houten strandhuisje, een soort buitenverblijfje aan zee. Met de duinen in de rug, de branding aan de voeten. Ik laat een rits sleutels bijmaken zodat ook mijn kinderen en mijn zus er naartoe kunnen wanneer het ze uitkomt. Met elk een sleutel op zak, hoeven we niet af te spreken om de cabine open te maken. Zo hangt er telkens iets onverwachts in de lucht. Je weet nooit wie er zal zijn, hoe het die dag zal uitpakken. Je kunt er helemaal alleen zitten, heerlijk rustig met een boekje achter het zeil. Misschien komt mijn zus en kletsen we gezellig een paar uur. Of ik ga met mijn kleinkinderen en dan zijn we al vlug met een hele bende. Soms spreken we ook af. Om bijvoorbeeld moedertjesdag of een verjaardag te vieren of zomaar een zomeravond door te brengen met een hapje en een drankje. De een brengt dit mee, de ander dat. Het geruis van de golven zorgt voor muziek, het zand tussen de tenen zorgt voor sfeer en de wit geschilderde, verticale houten planken zijn het perfecte decor. Zomer 2021 ![]() Het is weer zo’n dag dat verschillende zaken die ogenschijnlijk niet het minste verband met elkaar hebben, toch in elkaar gaan klitten. Vandaag is dit voor mij het badpak dat ik paste in de Decathlon en het apenpokken- bericht op het journaal. Twee dingen die niets met elkaar te maken hebben. Maar wacht… Laat ik beginnen bij de Decathlon. Ik was er niet voor mezelf, maar voor mijn dochter. Nieuwe wieltjes voor onder haar skeelers. Blij dat zij dat nog kan en durft, om ter eerst en keihard met haar dochter. En passant kocht ik nog twee poncho’s voor mijn kleinzoon en ik. Siimon en ik gaan deze zomer eindelijk weer eens stappen in Engeland. Die poncho’s kostten amper 6 € voor 275 gram waterbestendigheid. Dat kon ik niet laten liggen. Nog en passant pastte ik een multicolor en -flower badpak. Geen succes moet ik zeggen, want bijna blèèètend ben ik uit het pashok gerend en het kledingstuk snel-snel teruggehangen. Kan het anders dan dat ik dan even terugdenk aan de tijd dat ik ‘kleedde met een slunstje’ en al even goed kleedde zonder. En dan die bikinietjes die me zo wonderwel pasten en waar mijn toenmalig lief (en ook vader van mijn kinderen) zo wild van was… Maar in zo'n pashok realiseer je je dat het helemaal niet meer is wat het was. Juist daarom post ik een fotootje uit die tijd, uit de zeventiger jaren. Een beetje toch speciaal voor hem - mijn toenmalig lief en vader van mijn kinderen. Hoewel ik weet dat hij niet op sociale media zit. Vanavond komt dan dat bericht over die nieuwe pokkenvariant op het nieuws. Minister Vandenbroucke geeft wat uitleg, wat ik met interesse beluister. Met nog meer interesse zie ik daarna de oude beelden passeren van de pokkenvaccinaties van weleer. In zwart-wit krijgen meisjes en jongens een krasje op de bovenarm waarop wat dode pokken worden gesmeerd. Iedereen die ouder is dan vijftig heeft daardoor niets meer te vrezen in die kwestie. Voelt dat even gepokt en gemazeld! Met een zekere trots durf ik te vertellen dat ik ook ben ingeënt, maar het litteken niet te zien is op mijn bovenarm. Nee! Want die werd geplaatst op mijn buik. Vanaf mijn navel bezien zo’n 6 cm naar links en dan 1 cm naar onderen. Dat was een idee van Dr.Costers. Hij was huisarts in De Haan. Hij vond het allicht spijtig om de arm van al die toekomstige vrouwen die ’s zomers een licht bloesje zonder mouwen zouden dragen, te ontsieren. De buik, dacht hij, dat zag toch niemand, dat zat mooi verborgen. Ook in badpak kon je je vertonen zonder dat iemand het lelijke litteken zag.. Maar hij had er wel geen rekening mee gehouden dat de bikini al in opmars was en dat het niet lang zou duren of ook de dames op het strand in De Haan paradeerden in bikini, het velletje glimmend Ingesmeerd met Ambre Solaire, En dat broekje, ja, dat werd steeds kleiner. Het zakte tot ver onder de navel. ![]() Er zijn geen schelpenteldagen nodig om me ervan te overtuigen dat schelpen iets magisch in zich dragen. Maar na de Grote Schelpenteldag van gisteren werd het me nóg duidelijker. Misschien omdat ik me dit keer al evenzeer ging focussen op de tellers dan op de tellingen? Er was de dame uit Antwerpen die er speciaal een weekend voor was afgekomen. Haar verhaal was doorspekt met nostalgie. Ze had als kind een paar jaar schoolgelopen in het zeepreventorium en die herinnering lokt haar telkens opnieuw naar de kust, naar de vloedlijn waar ze naast gezondheid ook schelpen zoekt die ze nog niet in haar collectie heeft. Er is de wat oudere, maar nog zeer kwieke vrouw met een fabuleuze voorliefde voor zaagjes. Als klein meisje al spaarde ze die schelpjes om er papieren bloemen mee te kopen, want op sommige plaatsen was dat het muntgeld. Spijtig genoeg betaalde je elders grofweg met ‘pwanjees’. Maar ze bleef ze sparen, de zaagjes, in twee grote glazen bokalen. Onlangs was ze verhuisd naar een assistentiewoning en heel veel van haar spullen achter moeten laten. Maar wat ze wél meenam waren haar duizenden zaagjes in de glazen bokalen. Er waren de vele kinderen die volledig opgingen in het rapen en wild werden wanneer ze een wenteltrapje of fuikhoren hadden gevonden. En dan die ogen die opbolden als bolleketten als ze hoorden dat sommige van die schelpkleppen wel honderdduizend jaar en meer konden zijn. Ze hadden een handjevol kleine fossielen geraapt! Een woord waar ze van kunnen dromen. Ook bijzonder was het moment dat vier veertigers, mannen op vriendenweekend, zich nieuwsgierig lieten maken. Hoe ze elk met hun rode emmertje 100 schelpen raapten en ze gaandeweg meer geïntrigeerd raakten door het fenomeen schelp. En het drietal zestigers dat bezweet kwam afgestruind na hun loopje van 8 kilometer. Ondanks dat ze snakten naar een douche, lieten ze zich meetronen en beleefden plezier aan de tweekleppige wondertjes. Zeg nooit meer schelp tegen een schelp, zei een van hen. Geen mens blijkt ongevoelig voor schelpen. En een keer de kiem gelegd is, zijn er velen die ermee doorgaan. Rapen, herkennen, bewonderen en sparen… in dozen, kistjes, schalen, bokalen, zelfs onder het glas van salontafels. Maar het eigenlijke waarom schelpen ons zo intrigeren, waarom we schelpen rapen en sparen, is me toch nog steeds niet helemaal duidelijk. Is het gewoon verzamelzucht? Of is het omdat elk schelpje zo puur, zo eenvoudig, maar toch zo mooi en uniek is? Of is het de neiging om door die schelpen te klasseren en te benoemen enige structuur willen scheppen, iets onder controle willen krijgen? Er is al zoveel chaos in ons leven. Of is het omdat zo’n tweekleppig wezen veiligheid, bescherming, beschutting symboliseert? Of omwille van de symbiose tussen week en sterk. Het weke diertje in de sterke schelp. Of moeten we het fenomeen gewoon niet willen verklaren en rapen we schelpen omdat zij de zee met zich meedragen en ze tot ons spreken in een mysterieus, onhoorbaar gefluister. ![]() Een klasje in een school aan de kust. Derde leerjaar. Enthousiaste kinderen. Schelpen leren kennen, strandbloemen maken, een verhaal over een papieren anjelier… laat maar komen! Het gaat erin als zoet brood. Het valt tegelijkertijd toch op hoe weinig deze gastjes ‘zee’kinderen zijn. Ze wonen aan de kust, ze gaan wel eens naar het strand, maar dat echte zeegevoel lijken de meeste niet te hebben. Er is weinig nodig om dat kan keren! We halen een vracht crêpe bloemen boven, wat ooo’s en aaa’s ontlokt, want het zijn ook fraaie exemplaren! Een paar kinderen vertellen dat ze wel eens strandbloemen hebben gekocht, of verkocht, maar lang niet allemaal kennen ze de strandbloemenverkoop. Sommigen flaneerden al eens langs zo'n boetiekje, zich afvragend hoe dat precies in zijn werk gaat, zo’n bloem kopen. Ze durfden het toen niet te vragen, maar na een rollenspel waarbij een jongen de verkoper is en een meisje komt kopen, heeft dat winkelgebeuren al snel geen geheimen meer. Dan komt het productieproces aan bod. Strandbloemen zijn niet kant-en-klaar te verkrijgen! Die maak je zelf. En dat gaan we ook in de klas doen. In eerste instantie lijkt het een moeilijke opdracht, maar met hier en daar wat hulp van onze ervaren ‘oma’vingers lukt het wonderwel en kan de juf dit noteren als een boeiende ‘crea’-activiteit. En wat wijzelf hierbij leren, is dat ‘knutselen’ een woord is uit de oude doos. ‘Een anjelier van papier’, een verhaal over een prachtige strandbloem die aan wel veertig handjes wordt verkocht, voert de kinderen vervolgens naar een zomerse dag op het strand met zand tussen de tenen. Het brengt ook een interactief gesprek op gang over de kunst van het onderhandelen, hoe je je in een vreemde taal toch verstaanbaar kunt maken, en over het rapen van schelpengeld. Zo komen we naadloos op het onderdeel ‘schelp’. Omdat we maar een week van de Grote Schelpenteldag verwijderd zijn, gaapt het als een oven om onze workshop daaraan vast te haken. Met het filmpje van de provincie waarin Xander op stap gaat met Omer en met Hilde, wekken we hun belangstelling. En na een powerpoint met de meest voorkomende schelpen en speelse uitleg erbij, staan de kinderen helemaal klaar om zelf aan de slag te gaan. In een sigarendoosje, onherkenbaar gecamoufleerd en opgeleukt met een zeemeerminnensticker zitten een twintigtal schelpjes. Deze kunnen ze op een vooraf gedrukt zwart-wit blad schikken. Vooraan in de klas staat een referentiedoos met die schelpen in en daar kunnen ze bij twijfel gaan vergelijken. Ze helpen ook mekaar. Beetje bij beetje komen ze helemaal in de ban van de schelp. Ze zien hoe mooi die kokkels en nonnetjs zijn en hoe schattig de wenteltrapjes en fuikhoorns. Verwonderd zijn ze ook dat ze dat allemaal zomaar op het strand kunnen rapen. Ook die mooie? Ook die mooie! Ook die speciale? Ook die speciale! ![]() Op facebook zag ik het bidprentje passeren van een visser: Ferdinand Guilbert. Het bijschrift luidde: ‘Op vischvangst meegevaaren naar den Witten Bank, is men tot op heden, 20 november 1935, van heel bemanning zonder teeken of noodsein gebleven! Vergaan? God hebbe hun ziel.’ Ferdinand was oudste matroos op de O.183 Generaal Jacques. Hij liet een vrouw na en een zoontje met dezelfde naam, FERDINAND. Ik was even van mijn melk. Dat zoontje, Ferdinand, beter gekend als Fernand, kénde ik. Ik heb hem zelfs tal van keren gesproken. Stevige, warme, soms diepgaande babbels over de visserij. En over hemzelf. Zo vertelde hij me over de dag dat hij hoorde dat zijn vader op zee gebleven was: ‘Ik was zeven jaar en mijn tante had me meegevraagd naar de cierk, de vismijn. Dat was een heel evenement en ik had me die namiddag rot geamuseerd. Maar toen ik thuiskwam, was mijn vader er niet. Vreemd… was hij dan niet thuisgekomen? Was hij alweer weg? Hij zou toch een paar dagen thuis zijn, tussen twee reizen in? Hij was meteen bij aankomst van een vorige reis weer gevraagd om in te springen, om iemand te vervangen, zei mijn moeder. Dat gebeurde wel eens wanneer iemand van een ander schip ziek was gevallen en ze een bemanningslid te kort hadden. Ik was heel verdrietig, ik weende, want na drie weken begin je toch al eens je vader te missen. Hij was dus weer vertrokken, voor een nieuwe reis. Zonder goeiendag, zonder kus of knuffel, zonder het gebruikelijke God zegent je en het kruisje op mijn voorhoofd. Ik weet nu nog goed dat ik een raar gevoel had; er was iets wat niet klopte, iets wat me dwars zat. Ik had een heel vreemd voorgevoel, hoewel ik dat als klein ventje niet kon benoemen. Een paar dagen later zag ik op een avond mijn vader aan ’t deurgat staan, hij had zijn olieboai aan en op zijn hoofd droeg hij zijn zuidwester. Hij was kletsnat, het water droop van hem af. Mijn moeder was in de keuken koffie aan het zetten voor hem. Wat dat precies geweest was, ik weet het niet. Was het een droom geweest? Een zinsbegoocheling? Heb ik mijn vader echt zien staan? Ik weet het niet. Maar mijn vader is van die reis niet meer teruggekeerd.’ Maar ook het verhaal over de ring met de zeemeerminnen dat Fernand me vertelde, past volledig in dit verhaal. Tijdens onze gesprekken was die ring me al opgevallen. Zo’n soort Jugendstilring leek me vrij ongewoon voor een visser. Hun geschubde benenwerk was wat afgesleten en ook hun borsten hadden wat aan weelderigheid ingeboet, maar nog overduidelijk zeemeerminnen. Bleek nu dat het de ring van zijn vader was. De initialen waren nog perfect te lezen. FG. ‘Dat we die ring nog hebben, is omdat mijn vader die nooit aandeed toen hij ging varen.’ Zelf droeg Fernand die ring ook nooit op het schip. Omdat het sowieso veiliger is zonder. Maar later droeg hij hem dag-in, dag-uit. De ring met de zeemeerminnen en met de initialen van hemzelf en van zijn vader. Twee jaar geleden is Fernand gestorven. Ze zijn weer samen. Op de eeuwige visgronden vissen ze zij aan zij. FG en FG. ![]() Ondertussen is het al zo’n 12 jaar geleden dat ik vissers interviewde voor mijn boek ‘Naar Island’. Een aantal van hen hoorde, zag, sprak of telefoneerde ik later nog. Vaak was het om nog meer informatie los te peuteren. Over tatoeages bijvoorbeeld, of bijgeloof… Maar al had het contact een pragmatische inslag, het voelde altijd warm aan om ze terug te zien, die mannen die me bij wijze van spreken een wijle hadden meegevoerd naar de woelige visgronden rond IJsland. Maar dat ik ook nog eens een van hen zou proberen te strikken om een workshop knopen te leggen, had ik niet verwacht. Het was op vraag van bibliotheek Cantecleer van De Haan. Ze zochten nog een visser die op 2 oktober, de dag van de klant, een ‘apevústje’ kon aanleren. Een ‘monkey fist’, zo’n bolletje voor aan een sleutelhanger. Ik dacht meteen aan Henri Laplasse. Ooit was hij schipper van de O.236 Henriette. Een intelligente man, zoals zoveel schippers als je ’t mij vraagt. Bovendien kan hij sappig vertellen, en het uitleggen als de beste. Een vleug emotie en een scheut humor krijg je er gratis bovenop. Niet zo vreemd dus dat Henri één van de zes mannen was die door Martin Heylen werd geïnterviewd voor de tentoonstelling ‘Onze IJslandvissrs’ die nu nog tot 7 november in de Venetiaanse gaanderijen in Oostende loopt. En geen wonder dat hij ook voor de lens kwam van Stephan Vanfleteren. Veel was niet nodig om hem ook nu weer te overhalen. Hij had er meteen zin in. Hij ging al meteen aan de slag, wat oefenen, want dat knopen leggen was al een hele poos geleden. De workshop gaat door in de bib van De Haan, op 2 oktober om 11 uur. Welkom dus als je een apevústje wil leren maken voor aan je sleutels of als je te weten wil komen waarvoor een platte knoop of een kuilknoop wordt gebruikt. Of al is het maar om Henri te horen vertellen met nog steeds de drive van een jonge visser. En met wat inleving zul je in het touw misschien wel de geur van zeezout ruiken en in de knopen de wind van het Noorden voelen. ![]() Elke zomer duiken ze weer op, de papieren bloemen. De winkeltjes zie je al van ver, want de kleuren zijn fel en intens, contrasteren met het zand. Het maken van strandbloemen is een ritueel in stand gehouden door oma’s en tantes en de kinderen stappen er graag in mee, met het serieux van echte verkopers. Zelf ben ik niet zo handig met crêpe papier. Een ordinair bloemetje maken lukt me wel, maar een wat creatiever ontwerp moet je mij niet vragen. Al zeker niet op het strand wanneer er een briesje zit die de stroken papier doet flapperen en zand tussen draad, stokjes en schaar blaast. Mijn zus daarentegen lijkt daar geen last van te hebben. Het frêle crêpepapier lijkt gewillig naar haar te luisteren, de doos met materiaal blijft onwaarschijnlijk proper en zandkorrelvrij. Het is dus een feest wanneer ze zich aansluit bij ons kabientje, want zij maakt in een handomdraai de meest fantastische bloemontwerpen. Daarin volgt ze moeiteloos onze grootmoeder op, Marietje Cattoor, die indertijd ook bloemen voor ons maakte terwijl ze op ons paste, want onze ouders hadden een ‘commerce’, een beenhouwerij. Het was niet zomaar een winkel, het was er één die heel goed draaide, want mijn vader was een prima stielman en mijn moeder maakte van de toonbank telkens weer een bijzondere creatie. Hun zaak hadden ze Boucherie Hollandaise genoemd. Beetje raar wel, op het eerste zicht. Maar mijn vader had in Utrecht de slagersstiel geleerd en wat dat Frans betreft: dat was aan de kust toen heel normaal. Zelf heb ik me lange tijd te pletter gegeneerd in die naam, maar nu vind ik het eerder geestig en het vermelden waard. Toen werd aan onze kust evenveel Frans en Duits gesproken als Nederlands. En dus ook zo aan het strand en in de bloemwinkeltjes. Zo leerden wij kinderen al snel enkele woorden in andere talen. Het was trouwens zo dat ook de pasmunt voor de bloemen, pwanjee, afgeleid was van het Franse poignée. Betalen voor strandbloemen deed je namelijk met handjes vol schelpen. Wat toch een wat dubieus betaalmiddel was. Hoe jonger je was, hoe kleiner je handen, wat in je voordeel speelde, denk je op het eerste moment. Maar zo werkte het niet. De kunst was om je handen niet te vol te proppen. Doen alsof, was de truc. Grote geste, maar weinig schelpen. Omgekeerd was dat een andere zaak. Als jij de verkoper was en de klant gaf te kleine handjes, dan maakte je een opgeblazen gebaar met je handen en elk handjevol werd ‘gemonsterd’, elk handje schelpen geïnspecteerd, zodat je toch maar voldoende geld kreeg voor je waar. Ik voel nu nog de schelpen door mijn handen glijden, ik hoor ook nog het brosse geritsel van de droge schelpen en de plof van de schelpen in het plastiek emmertje, En dan het gezamenlijk opdreunen van het geld: ‘un pwanjee, deux pwanjee, trois pwanjee…’ Ja, we konden al snel tellen tot tien, vijftien en twintig in het Frans, ook in het Duits. Nog altijd is er het gebruik om te betalen met ‘handjes’. Toch is er iets veranderd. Vroeger waren kapotte schelpen uit de boze, en er zaten ook geen natte schelpen bij, en al zeker geen slijk. Tegenwoordig steekt dat niet meer zo nauw, de kinderen maken er zich vaak gemakkelijk van af. Ze lopen met een emmertje naar plekken waar veel schelpen op een hoop liggen, waar ze niet alleen ‘voor het rapen’, ook ‘voor het opscheppen’ liggen. Met een schopje schrapen ze het geld op, als was het slijk. Ze spoelen de zaak even snel af en zo hebben ze in een mum van tijd een hele emmer vol schelpen waarmee ze bloemen gaan kopen. Dat schelpengeld is dus kliedernat, er zit bovendien meer zand en gruis bij dan mooie, gave schalen. Tot overmaat van ramp zit er tegenwoordig ook steeds meer levend materiaal tussen. Vooral nonnetjes, toepasselijk ook ‘portemonneetjes’ genoemd. Ze spoelen in grote getale aan met het levende diertje er nog in. Met vereende krachten houden ze hun klepjes dicht, zodat je zelfs niet in de gaten hebt dat het weke diertje er nog in zit. Wat doet er zich bijgevolg voor? Je kleinkinderen verkopen enkele van hun prachtige, door tante Fabie gefabriceerde bloemen en de schelpen blijven een zwoel nachtje in het kabientje. Kun je de geur voorstellen wanneer je de volgende dag de deur van het kabientje opentrekt? Je kunt dus niet anders dan de hele kluis geld wegkieperen. Tot ergernis en colère van de kroost. Maar geen nood, een paar dagen later is tante Fabie er weer om de etalage bloemen aan te vullen. |
Af en toe een babbel.
Over zee en strand, over hooi en stro en polder, of over mezelf. Archieven
August 2023
Categorieën |