![]() Paul Delputte, veearts geweest in Esen bij Diksmuide, nu op rust. Hij verjaart vannacht, op oudejaarsnacht. Over zijn geboorte heeft hij een prachtig verhaal. Hij en zijn tweelingbroer Pierre zijn in feite geboren op 31 december 1940, net voor middernacht. Tussen kwart na twaalf en halfeen om precies te zijn. Hun vader wilde echter dat ze een uurtje later waren geboren, in 1941 dus. Hij vroeg de dokter om de geboorte een uur later te registreren, wat de dokter ook deed. Helemaal een verdraaiing van de feiten was dat niet, want dat was rekening houdend met het Duitse uur, gangbaar in de oorlog, en dat liep een uur voor op het Belgische. Zo zijn de tweelingbroers in feite geboren op 31 december 1940, maar officieel, volgens het Duitse uur, op 1 januari 1941. Hun vader had een goede reden daarvoor. Mocht er ooit nog eens oorlog uitbreken, dan zouden ze pas een jaar later opgeroepen worden om in militaire dienst te gaan. Het is begrijpelijk dat hij daaraan dacht, want het was toen volle oorlogstijd en bovendien had hij zijn broer Louis in gedachten die in de eerste wereldoorlog was gesneuveld. Louis, nog maar 21 jaar, was ingelijfd bij het 3de regiment Jagers te Voet. Ze hadden op 24 december 1914 in Sint-Jacobskapelle een bruggenhoofd uitgebouwd op een vooruitgeschoven post aan de vijandelijke kant, net aan de overkant van de IJzer. Op die kerstavond werd hij er getroffen door een shrapnel. De dag erop, op Kerstmis zelf, werd hij samen met twee strijdmakkers in eenzelfde graf begraven op het kerkhof van Sint-Jacobskapelle. Later werden zijn twee makkers ontgraven en overgebracht naar een militaire begraafplaats, maar de familie Delputte verkoos om Louis daar in Sint-Jacobskapelle te laten liggen. Onder een grotere grafsteen. Met zijn foto. ![]() Misschien is het woord ‘salontafel’ te design voor het meubel gemaakt van tussenschotten van een oude varkensstal. Maar op geen enkele andere salontafel kan het boek ‘Dit is mijn hof’ van Chris De Stoop zo goed passen. Het boek gaat over varkens, koeien, boeren, mest en gier, polderluchten, akkers en weilanden, maar ook over onteigening, ontpoldering, ontruiming van historische boerderijen en het daarmee gepaard gaande leed, verdriet, woede en wanhoop bij de betrokken mensen. De uitbreiding van de haven van Antwerpen eist zijn tol en het meest getroffen zijn de bewoners van de polderdorpen aan de Schelde. Journalist en auteur Chris De Stoop voelde het aan den lijve. Na twintig jaar keerde hij terug naar zijn geboortestreek, de vruchtbare polders van het land van Waas. Eerst gaat hij een jaar wonen in een huis in Doel, waar hij aan zijn boek ‘De bres’ werkt, dat ook over deze problematiek gaat, maar in een eerder journalistieke stijl. Later gaat hij terug in de ouderlijke hoeve wonen op de Zaligempolder waar hij zijn persoonlijke verhaal verweeft met het verhaal van het landschap en de polderboeren. Zijn verhaal versmelt ook als zout in water met wat veearts op rust Ludo Ruytjens me vertelde. In diezelfde streek was Ruytjens veearts en maakte het allemaal van nabij mee. Hoewel hij ook moet toegeven dat hij er in die tijd niet zo mee bezig was, omdat de stiel hem volledig opslorpte. Maar het kon dus wel even goed hém zijn geweest, de veearts waarover een passage staat in het boek van De Stoop … De veearts was weg, de koe was opengesneden en weer dichtgenaaid, het kalf lag in het pak stro dat mijn broer al vooraf van de hooizolder had gehaald. Daarachter stond het tafeltje met de schone handdoeken, de zeep en de twee emmers warm water, die ma altijd voor de veearts moest klaarzetten. Het laatste daglicht viel door de dakpannen naar binnen en deed stralen stof opdwarrelen. Wonderwel hoe dus hoe dit allemaal goed past op mijn ‘salon’tafel. ![]() Mijn boek over vissersvrouwen startte ik in het Zeemanshuis Godtschalck in Oostende. Er waren verschillende vrouwen die wilden vertellen en van hen kreeg ik dan weer namen en adressen van dochters, nichtjes en zo ging de bal aan het rollen. Het had iets van een sneeuwbaleffect. Zozeer zelfs dat er achteraf vele vrouwen waren die het spijtig vonden dat ze niet hadden kunnen meewerken. Dat het boek ‘Vissersvrouwen’ zo in de smaak was gevallen, had voor gevolg dat de mannen het nu ook wel eens wilden vertellen. Geen één die vies was van een interview met mij, terwijl ze aanvankelijk toch wat wantrouwig hadden gestaan. Wat wil een vrouw zich nu gaan moeien in de visserij? Maar zoals ik al zei, mijn boek over de vrouwen had deuren ingestampt. Ik was overal welkom. Naar Island kwam er moeiteloos. Toch wat de zoektocht naar getuigen betreft. Dat het met de veeartsen ook van een leien dakje zou lopen, was toch niet helemaal waar. In West-Vlaanderen, op eigen bodem, vond ik mijn draai en mijn weg. Maar van zodra ik de provinciegrenzen wilde oversteken, werd het moeilijker. Ik had veel moeite om aan namen en contactgegevens te geraken. Het domino-effect van bij mijn vorige boeken was minder voelbaar. Totdat ik bij Dr. Luc Devriese belandde. De man is zijn beroepsleven lang verbonden geweest aan de faculteit diergeneeskunde in Gent. Nu hij op rust is, wijdt hij zich vooral aan de historische benadering van het vak. Met hem zit dus zeker nog samenwerking in de pijplijn. Adressen? Ook daar kon hij me aan helpen. De oude naaidoos van zijn moeder zaliger, leek voor mij wel de doos van Pandora. ![]() Een intiem momentje tijdens interview met Dr. Lodewijk Ruytjens. Na 20 jaar haalt hij zijn werkplunje boven: grijze kiel en dito broek. Wat hij elke ochtend kraakvers aantrok om zijn visites te gaan doen. Zijn vrouw Marie-José had ze indertijd op maat laten maken. Jarenlang is hij zo op stap gegaan. Tot hij op een dag een jonge student meenam. Die was gekleed in dikke trui en gevoerde parka erboven. Van dan af is Marie-José ook dikke truien gaan breien en een stel van die (makkelijk wasbare) parka-jassen gekocht. Iedere veearts had wel zo’n beetje een eigen stijl. Tot in de jaren vijftig gingen er trouwens velen in kostuum naar de boerderijen, als 'menere de veterinair'. Dat was ook geen probleem, want de meeste kalvingen gingen vlotjes (nog geen dikbillen) en van keizersnedes was nog geen sprake. Maar wanneer ze begin de jaren de zestig keizersnedes begonnen te doen was het kostuum niet meer zo praktisch. En al droegen ze geen pak meer, de zaak afwerken in hemdsmouwen of trui was geen optie. Velen werkten toen gewoon in bloot bovenlijf. Het was behelpen in die tijd. Een zegen was het toen de rubberen kiel opkwam. Hij was ruim, kwam tot bijna op de grond, sluitend aan de hals, spannend om de biceps. Zo heb ik hem gekend, zo heb ik Jan gekend. Niet dat ik er veel bij was toen hij zijn keizersnedes deed. Ik was thuis voor de telefoon. En thuis om tangen en scalpels proper te maken, en die rubberen kiel te wassen. De intrumenten schrobde ik in de gootsteen, de rubberen kiel in de tuin. In een seule warm water met zeepsop het meeste vuil eraf, dan uitspreiden op het gras en alle restjes bloed en slijm wegwrijven. Dan weer spoelen en aan de draad hangen. Maar veel tijd om te drogen was er niet, want hij was alweer weg voor een volgende kalving. |
Af en toe een babbel.
Over zee en strand, over hooi en stro en polder, of over mezelf. Archieven
August 2023
Categorieën |