![]() Oorspronkelijk was er in Bredene helemaal geen kapel te bespeuren aan de verlaten, eenzame zandweg die achter de duinen liep. Er hing alleen een Mariabeeld in een klein houten kapelletje gespijkerd op een paal. Zo'n kapelletje was niet ongebruikelijk, zeker wanneer het een onveilige weg betrof, waar er bovendien ook sprake was van spokerij. Het beeld gaf vertrouwen en steun aan wie er alleen en laat op de avond langs moest. In een geschrift uit het bisschoppelijk archief staat te lezen dat er tussen 1710 en 1715 een Onze Lieve Vrouwbeeld in een kapelletje op een staak werd geplaatst ‘met eenen blocke ofte busse’ om er wat geld in te steken. Een deel van de opbrengst van dat offerblok werd geclaimd door Pieter Hillewaere, eigenaar van de weide ernaast, omdat de grote volkstoeloop zijn weide plattrapte zodat de koeien niets meer te grazen hadden. In het jaar 1717 werd begonnen met het bouwen van een houten 'capelle van O.L.Vr. aan den duyne' . Omdat er zo’n grote toeloop was, werd er twintig jaar later een stenen kapel gebouwd. Er zou op die plek ook een put hebben gelegen met water waaraan miraculeuze eigenschappen werden toegedicht. Het bracht naar men zei soelaas en zelfs genezing bij oogziekten. De tip van je zakdoek doopte je in het water en je depte er je ogen mee. Voor andere kwalen werd aangeraden om van het water te drinken. Menig gelovige vulde er dus een flesje om mee naar huis te nemen. Geleidelijk aan vervuilde de put, kwam vol stenen en ander afval te liggen en werd uiteindelijk, in 1936, gedempt. Maar de idee bleef leven dat een bezoek aan het kapelletje een geneeskrachtige uitwerking had. Het kapelletje werd steeds bekender. Vooral de vissers en vissersvrouwen uit Oostende hadden een voorliefde voor deze plek. Ouders gingen voor de eerste zeereis van hun jonge zoon met hem ter bedevaart om hem ‘zeehard’ te maken. Zo vertelde Jef Ocket dat hij beestig veel last had van zeeziekte toen hij aan dertien jaar aanmonsterde. ‘Om daarvan af te geraken zijn we op een dag, ik vaarde toen al een maand of twee, naar’t Brènings kapelletje gegaan, te voete. En je zult het niet geloven, hé, maar vanaf was dat gelik weg. En als ik lichtmatroos werd, heb ik er nooit nog iets van geweten!’ Ook wanneer een nieuw schip in de vaart werd genomen, togen ze eerst naar het kapelletje om er te bidden voor een goede vaart, vertelde Yvonne Bauwens: ‘We gingen altijd naar ’t Brènings kapelletje wanneer Jacques, mijn man, veranderde van schip. En wanneer ’t schip een paar weken had opgelegen voor de grote schoonmaak, gingen ze met de hele kopage te voete bidden bij het Mariabeeld alvorens weer af te varen.’ Maar het was natuurlijk niet alleen voor de visserij dat Maria haar gunsten tentoonspreidde. En het is ook niet van lang geleden! Nog steeds krijgt ze veel bezoek. Zelf ga ik er ook wel eens langs. Maar de meest memorabele keer was in het jaar 1960, hand in hand met mijn grootmoeder, te voet van De Haan naar Bredene en terug met de tram. Ik zat namelijk geplaagd met een Katrienewiel op mijn schouder. Het is een fait divers dat in familieverband gelach uitlokt maar toch een plekje vindt op de wazige grens tussen geloof, bijgeloof en magie. ![]() Aan ’t strangegat in de Vosseslag staat een beeld in brons. Een struise man met ongetemde baardgroei komt door de duinen gestapt, een stuk hout op zijn schouder: strangedrifter Mong Devos. Het beeld staat er al sinds 2006 en zag al vele passanten. Maar weinigen weten wie hij is. Sommigen vermoeden dat hij een legendarisch figuur is of dat hij in het beste geval symbool staat voor de vele strandjutters die indertijd op d’Heye woonden. Maar de man heeft wel degelijk een geschiedenis. Hij was de zoon van een keuterboertje die een lapje grond bewerkte achter de duinen. Typisch voor die duinenboertjes was dat ze ook actief waren op het strand: garnalen kruien en haken leggen om vis te vangen. In de duinen gingen ze konijnen stropen. En wanneer er wat aanspoelde na een schipbreuk kwamen ze aangelopen met kortewagens en jute zakken om nog voor de komst van de kommiezen hun slag te slaan. Mong was er zo-een, een gedrevener jutter was er niet te vinden. Hij was er altijd als eerste bij, wanneer nog de beste brokken te rapen vielen. Wanneer iemand hem voor was geweest, kon hij dat moeilijk verkroppen. Dat gaf geregeld bonje. Hij was beresterk en velen waren bang van hem, al zeker als hij gedronken had, want dan was hij niet vies om zijn vuisten te gebruiken wanneer iets hem niet zinde. Op een dag werd hij beticht van moord op een andere strandjutter en zo werd hij uit de gemeenschap gestoten. De verhalen over Mong sprongen rond als strandvlooien en in de loop van de tijd dikten die vertelsels nog aan. Zo weefde zich stilaan een legende rond zijn figuur. Maar ook zijn naam is onsterfelijk gebleken, samen met het kleine wegje, de ‘slag’ die naar zijn huisje achter de duinen liep. Dat het gehucht d’Heye de Vosseslag werd genoemd, had niets met vossen te zien, wel met onze Mong. Het betekent ‘de slag van Devos’, het wegeltje naar het postje van Mong Devos. Zo had je ook Lauw Bornys’ slag waar Lauw Borny woonde, de Treeze Timmermans’ slag en de Pieto Pletseslag. Dat zijn allemaal zaken van lang geleden, denk je. Maar sinds kort kun je het allemaal zelf beleven, wanneer je tenminste niet verstoken bent van een kleine dosis fantasie. Met name in die wit-groene uitkijkpost met het gekke dakje daar aan ’t strangegat, is het te doen. Wellicht wist je niet waarom dat het net daar werd neergepoot? Wel… ga daar eens binnen, ga naar boven, kijk rond, knijp dan je ogen halfdicht en stap terug in de tijd… Zie je ze sluipen door de duinen? Zie je ze konijnen stropen? Zie je ze lopen langs de zee? Maar waar is Mong? Staat hij daar nog op zijn betonnen sokkel of is hij al naar huis? Dat zou best kunnen, want ik denk dat hij nog niet teveel moet weten van die toren achter zijn ‘rik’. ![]() Onlangs stelde iemand op facebook me de vraag waarom een boek als ‘Stories uit de stal’ was opgenomen in het fonds van ‘Stichting Kunstboek’. De vraag luidde, ietwat lompweg: ‘Wat heeft ‘Stichting Kunstboek’ te maken met een koestal?’ Mijn eerste bedenking was waarom een koe, een kalf, een schaap of een varken niet kunstig konden zijn. En een veearts met opgestroopte mouwen niet fotogeniek? Mijn tweede bedenking was dat de veeartsenijkunde in de beginjaren niet voor niets ‘L’art vétérinaire’ werd genoemd. Toch kan ik de opmerking van de facebooker enigszins begrijpen. Genoemde uitgeverij focust inderdaad vooral op boeken over kunst, architectuur, fotografie en gaat een enkele keer de culinaire toer op en durft al eens een sommelier in de kijker te zetten. Maar daarnaast zet de uitgeverij ook de deur open voor boeken over geschiedenis, maatschappij, biologie. Voeling met de zee hebben ze ook. Ik denk daarbij aan het boekje ‘100 kindervragen over de zee’ en aan ‘Strandvondsten’ van Hans De Blauwe, een bijbel voor strandfanaten. Wanneer de uitgeverij gelooft in een onderwerp en het manuscript kan hen bekoren, dan gaan ze ervoor. Volop. En dat heb ook ik mogen ervaren. Omdat Lannoo geen brood zag in de interviews met de veeartsen, al hadden ‘Visservrouwen’, ‘Naar Island!’ en het garnaalboek succes gehad, moest ik op zoek naar een andere stal. Het hooi en strooi van ‘Stichting Kunstboek’ geurde lekker en bovendien zijn zij in het Brugse gevestigd. Altijd handig om eens binnen en buiten te wippen. Maar vooral was ik gecharmeerd door hun puntgaaf uitgegeven boeken. Pareltjes maken ze. Ik zeg niet dat andere uitgeverijen dat niet doen, maar bij ‘Stichting Kunstboek’ kun je er de vingertjes bij aflikken. Ik kwam dus bij hen terecht met mijn ‘Stories uit de stal’. En hoewel de doelgroep van zo’n boek over de veeartsenijstiel maar een kleine niche is, toch gingen ze ervoor. Ze geloofden erin en ze kregen gelijk. Het boek schoof lekker in de boekhandel en kreeg na een half jaar een tweede druk. Daarom zagen ze me ook nu graag komen met een nieuw manuscript onder de arm. Het was even de zaak bepleiten, maar veel weerstand was er niet. Na een halfuurtje wikken en wegen, voors en tegens, gingen ze overstag. En na lectuur van het manuscript waren ze verkocht. Momenteel werken ze aan de cover en de lay-out. Spannend is dat weer. Het voelt alsof je kind wordt gepamperd en gekleed. Heel binnenkort krijg ik het resultaat te zien en kan ik de drukproef nalezen. Waarover het gaat? Een ietsje pietsje bijgelovigheid verbiedt me het nu al aan de grote klok te hangen. Alleen dit wil ik wel kwijt: weer is de zee niet ver weg. ![]() De veeartsen die ik voor ‘Stories uit de Stal’ interviewde, vertelden sappige verhalen over oude jonkheden. Het waren vaak wat bizarre figuren, eenzelvig, die alleen, of samen met hun oude moeder, de boerderij recht hielden. Daniel Maroy uit ‘Het boek Daniel’ van Chris De Stoop was ook zo’n oude jonkheid. Hij woonde en werkte zijn leven lang op een grote vierkantshoeve in de streek van Moeskroen. Toen zijn vader en moeder oud werden, verzorgde hij ze en deed hetzelfde voor zijn jongere, wat ziekelijke broer. Aan zijn 84 woont Maroy nog alleen op zijn boerderij. In de stal staan vier koeien. Heel wat landerijen heeft hij moeten verkopen om de successierechten te betalen, wat hem wat wrokkig maakt. En wanneer ook zijn tractor wordt aangeslagen na een aanrijding, geraakt hij nog meer verbitterd en komt hij nog minder van zijn erf. Daar komt bovenop dat zijn jarenlange liefde voor Yvette nooit wordt beantwoord, wat hem een blijvend leed en gemis bezorgt. De Stoop beschrijft zo treffend en doorvoeld hoe de oude man verknocht was aan zijn grond, aan zijn hoeve, aan zijn koeien en hoe hij probeerde het familiebezit in stand te houden. Hoe de meeste mensen hem lieten links liggen en hoe hij zelf met niemand contact meer zocht. Behalve één keer in de week wanneer hij boodschappen ging doen. Dan sloeg hij een praatje wanneer hij zijn lapje witblauw en een kratje Rodenbach kocht. Hoewel hij er altijd wat groezelig en verlopen uitzag, geneerde hij zich niet om zijn portefeuille bulkend van de bankbiljetten boven te halen. Dat werd opgemerkt, en niet in het minst door een aantal jonge gasten die belust waren op veel en gemakkelijk verdiend geld. Het is Daniels dood geworden en voor de jongelui was het resultaat een niet zo malse gevangenisstraf. De Stoop vertelt hoe hij tijdens het proces optrad als burgerlijke partij voor zijn oom en hoe hij ondanks alles probeert te begrijpen waarom die jongelui zo’n laffe daad stelden. Dit boek leunt aan bij 'Dit is mijn hof', een van zijn vroegere boeken. Ook daar komt De Stoop heel dicht bij de ziel van de boer en bij zijn eigen ziel, zijn roots. In ‘Het boek Daniel’ gaat hij nog een stap verder. Hij kruipt onder de huid van zijn oom en geeft hem een stem en een gezicht. |
Af en toe een babbel.
Over zee en strand, over hooi en stro en polder, of over mezelf. Archieven
August 2023
Categorieën |