![]() Kermis in De Haan. Het herinnert me aan de tijd dat ik god ganser dagen op de paardenmolen zat. Rondjesdraaien tot een lichte duizeligheid optrad. De reden was dat de molen voor ons huis stond en dat zij zowel water als elektriciteit bij ons namen. Er liep een lange elektriciteitskabel en buiten hadden we een kraantje. In ruil daarvoor kregen we een stapel bonnen. Allemaal ‘goed voor één rit’, maar het waren er wel een stápel. Dat waren vele, vele ritten. Bovendien was ik nogal sterk in het grijpen van de flosj. En hoe meer die man de flosj van me wegtrok, hoe sneller ik die te pakken had. Het bleef dus maar duren, dat op en neer op die paardjesmolen. Als kind was ik was zot van de kermis. Zelfs nu is het gezicht van de man met de flosj nog één van de meest scherpe herinneringen uit mijn kindertijd. De liefde voor kermissen en paardenmolens is me ondertussen wel goed vergaan. En niet alleen omwille van het gejengel en het lawaai dat ermee gepaard gaat. Er gebeurden twee ingrijpende, zelfs erg pijnlijke zaken terwijl de kermis voor onze deur stond. De eerste gebeurtenis was in 1983, we woonden toen in Messancy. Eén keer per jaar was er kermis. En vermits ons huis aan de marktplaats paalde, stond hij vlak voor onze deur. Mijn kinderen, toen 7, 5 en 3, waren door het dolle heen. Voortdurend liepen ze in en uit het huis. Naar buiten om de attracties te bekijken en naar binnen omdat ik riep dat het wel even genoeg was. In en uit lopen en daarbij uitgelaten zijn... dat vraagt om accidenten. En inderdaad: het vingertje van één van de drie zat tussen de voordeur. In allerijl moesten we naar de kliniek. De tweede pijnlijke gebeurtenis was in De Haan. Het jaar 2001. Mijn vader was al een tijd ziek. Het ging hoe langer hoe minder. Zijn laatste dagen waren rond 20 augustus, tijdens de jaarlijkse kermis. Het was avond. De lichten, de muziek, het lawaai drong binnen in huis, drong binnen in de slaapkamer. Mijn vader stierf met de kermis binnen handbereik. ![]() Mijn vader had een slagerij in De Haan. Of liever een boucherie. Net als de meeste andere winkels en horecazaken aan de kust had zijn slagerij een Franse naam. Hij had zijn boucherie trouwens Hollandaise genoemd. Een contradictio op het eerste gezicht, maar dat hij in Utrecht het vak had geleerd, verklaart al veel. Hij had zich kunnen vestigen op de plek van mijn grootmoeders wijn- en likeurwinkel A la bonne cave. Die Franse benamingen waren in de tijd van mijn grootmoeder niet ongewoon, want toen was het toerisme nog een zaak voor de gegoede burgers die graag vertoefden in le Coq-sur-mer. Toen mijn vader in 1954 zijn winkel opende had het toerisme was het niet alleen meer de Franstalige bourgeoisie die hier op vakantie kwam. Het toerisme had al een totaal ander gezicht. Iedereen kon zich een vakantie aan de kust permitteren. De congé payé had ervoor gezorgd dat het voor iedereen mogelijk werd om toch een keer in het jaar op reis te gaan. De vakantie hoorde er vanaf nu helemaal bij. In die tijd was onze kust een gegeerde bestemming. Dagjestoerisme was niet echt aan de orde, zeker niet in De Haan, men huurde liever een appartement, een villatje of een paar kamers bij particulieren voor veertien dagen of een maand. Ook in een houten huisje op één van de campings kon men terecht. Zo lagen er verschillende grote campings in De Haan aan de Driftweg naar Wenduine toe. Het was een perfecte locatie. Even de duinbosjes door en daar waren al de duinen met daarachter de zee. Typisch voor die jaren zestig was dat sommige commerçanten aan huis leverden. Dat was zowel aan hotels, villa’s, maar dus ook aan de mensen in de campings. Zo deed mijn vader rond een uur of zes de toer van de huisjes op een aantal campings en noteerde hij de bestellingen die de volgende dag werden klaargemaakt en afgeleverd. Op het buitenste roze vel schreef mijn moeder in grof potlood het nummer van het huisje en het af te rekenen bedrag. De taak om de bestellingen te brengen, was de taak van de jobstudent, de gast, maar wanneer hij er niet was, werd ik er op uitgestuurd. Ik was toen nog maar een jaar of twaalf, maar blijkbaar niet te klein of te jong voor de stevige zwarte mannenfiets met voorop de grote rieten mand met vlees en charcuterie. Meestal kreeg ik bij de levering dan een centje drinkgeld. Een frank of een halve frank was dat en zo spaarde ik eens op een paar dagen zeventien frank. Zeventien frank! Dat was in die tijd een heel bedrag voor een meisje van twaalf. Die schat hield ik bij in het zakje van mijn short. Ik hoorde het rinkelen bij elke stap. Maar tegen de avond was ik mijn centen al kwijt. Ik deed in die tijd namelijk niets liever dan koprollen en op mijn handen staan. En met een schat in je broekzak, doe je dat dus beter niet. (Een aangepaste versie van deze tekst in de publicatie ‘Camping Kust’ van Kusterfgoed) |
Af en toe een babbel.
Over zee en strand, over hooi en stro en polder, of over mezelf. Archieven
March 2023
Categorieën |