![]() Mijn vriend was op reportage in Leke, een boerengat in de Westhoek. Pas op: het klinkt misschien niet respectvol, maar ik heb niets tegen een boerengat, ook niets tegen de Westhoek, en al zeker niets tegen Leke, want daar woont één van de veeartsen die ik interviewde voor mijn boek. Mijn vriend was er om een stukje te maken in café ’t Stroompje waar ‘s lands oudste cafébaas zijn 93ste verjaardag vierde. Hij stond te wachten, micro al onder de duim. Op een gegeven ogenblik gaat de deur van het café open en een man komt binnen, een vracht bebladerde takken achter zich aanslepend. De stamgasten zien hem blijkbaar graag komen, want zowat elkeen pakt een tak mee. Mijn vriend wil nu toch graag weten waarvoor die takkerij wel mag dienen. Of hij graag konijn eet, soep en stoverij… vraagt de man met de takken. Begot ja, mijn vriend houdt van lekker eten en van boerenkost is hij al zeker niet vies. En zo krijgt hij ook een tak mee, want het is laurier, nu nog vers, maar eenmaal gedroogd een fijne kruiderij. Mijn vriend geraakt verder aan de babbel met de man met de takken. Zo komt hij te weten dat het een ‘oede’ veearts is. En niet zomaar een veearts. Het is Manuel Louf, één van ‘mijn’ veeartsen! Thuisgekomen brengt mijn vriend het verhaal in sappige geuren en kleuren. En ik ben de hemel te rijk met het verhaal en mijn tak laurier. Maar zo heeft Manuel me wel goed te pakken: elke blaadje laurier dat ik ooit nog gebruik, en dat zullen er nog vele zijn, zal me doen denken aan Manuel, dien oede veearts uit Leke. ![]() Het overkomt de beste, maar mij toch nét iets meer. Te lang blijven rijden met een benzinemeter die naar rood neigt. Liefst nog op de autostrade. Wanneer het lampje begint te flikkeren, knijp ik mijn billen tegen elkaar en met gespannen voet op de pedaal speur ik naar de eerstkomende afslag en zoek het dichtstbijzijnd tankstation op de gps. Zoals meestal kan ik net op tijd mijn dorstige twingo laven, maar onderwijl sta ik te bedenken dat een koets of een kar met een stel paarden voor wellicht betrouwbaarder rijtuig is. Voor alle duidelijkheid wordt deze gedachte me ingegeven omdat ik voor een nieuwe veterinaire storie op weg ben naar Vollezele, eertijds dé regio van het Belgische trekpaard. Indertijd waren daar vier grote stoeterijen, waar paarden werden gefokt op wereldniveau. Niet zelden kwamen Russen en Amerikanen er hun keuze maken. Dezer dagen is daar evenwel niet veel meer van te merken. De prachtige hoeves, de ‘haras’ waar het allemaal gebeurde, staan in verval. Of werden supernetjes gerestaureerd tot B&B. Wel lopen er nog twee in de wei van veearts Marc Stalpaert. Eentje heet Linda, het andere heet Lotte, of liever nog, Lotte van de Congoberg van Vlaams-Brabant. Meester Stalpaert had amper paarden in zijn praktijk, maar dat belet niet dat hij nu nauw betrokken is bij het museum van het Belgisch trekpaard, ook in Vollezele. Het spreekt vanzelf dat we daar ook een kijkje gaan nemen. Omdat het een eindje rijden is van de Congoberg waar Stalpaert woont, besluiten we om met de auto te gaan. Omdat zijn wagen in de garage staat, stel ik logischerwijs voor hem mee te nemen. Eigenlijk niet zo’n riant voorstel, want voor ik hem laat instappen, moet ik eerst nog het drie- of zelfs vierdehands kinderzitje vanop de passagiersstoel sjorren, het zeezand vanop de passagierszetel wegvegen en nog vlug wat propjes zakdoeken wegmoffelen. Mijn schaamte krijgt stilaan de kleur van mijn twingo wanneer ik nu ineens ook bemerk dat het na een maand of zes wel eens tijd wordt dat ik mijn karretje een wasbeurt geef. Terwijl ik iets later mijn auto parkeer naast het standbeeld van Brillant van Vollezele, een fokhengst die tal van prijzen won, denk ik voor de tweede keer die dag: was ik maar met paard en koets kunnen komen, of desnoods met paard en kar. Op eigen kracht, op paardenkracht. |
Af en toe een babbel.
Over zee en strand, over hooi en stro en polder, of over mezelf. Archieven
April 2023
Categorieën |