![]() Hier was ik een jaar of twee. Met mijn mollige beentjes versper ik een gat in de keldermuur bij mijn grootouders. Ik versper de uitgang voor de hond. Het beest liet zich die plagerij welgevallen, want veel aanspraak had hij door de bank niet. Als waakhond zat hij godganse dagen vast aan een ketting en zijn enige vertier was dat keldergat in- en uitglippen. Die hond had geen naam, ze noemden hem gewoon ‘de noend’. Ik noemde hem bobbie. Wat hier verder staat, gaat evenwel niet over bobbie. Wel over de hond van mijn grootouders, ergens in de jaren veertig van vorige eeuw. Die hond was op een gegeven ogenblik oud, versleten en ziek door het vele waken, het vele blaffen en door ouderdom. En een ziek beest hield je niet in leven. Dat was vroeger zo. In die tijd liep je daarvoor ook niet bij de dierenarts langs voor een spuitje. Je zocht andere manieren en dat waren niet altijd de meest elegante. Een beproefde methode was verdrinking en omdat de zee maar een kwartiertje ver stappen was, vond mijn grootvader dit de beste oplossing. Mijn grootvader liep dus door de in aanbouw zijnde chique villawijk naar het strand, in zijn versleten ribfluwelen broek, zijn grijze werkvest en zijn doorlopen schoenen. In zijn ene hand de hond aan de ketting, in zijn andere hand een jute zak en een stuk touw. Hoe het er precies aan toe gegaan is, weet ik niet, maar zoveel is zeker dat hij de patattenzak over de kop van de hond trok, dichtknoopte en zo de hond in zee gooide. Hoe luid de hond blafte, weet ik niet, hoe hij tegenspartelde, weet ik ook niet. Hoe ver mijn grootvader in zee is gegaan en hoe nat zijn pantoffels en broek waren, evenmin. Ik ken alleen het einde van het verhaal. Nog voor mijn grootvader weer thuis was, stond de hond, druipend en nat, weer voor de deur. ![]() Dat hij vegetariër is en alleen nog een keer op een weg een stukje kip of kalkoen durft te eten, zegt hij. Dat ik heel graag rood vlees eet, zeg ik. Toch begrijpen we mekaar perfect, hij met zijn passie voor schelpen en zee, ik met mijn project over veeartsen. Ik interviewde hem voor een stukje voor 'Zo ben ik', in Plusmagazine. Je weet wel: het blad voor jongeren boven de 50. De babbel ging in eerste instantie over schelpen, struinen aan zee, biologie, archeologie en we ‘spoorden’ op zowat alle vlak. Ook ter sprake kwam de deep ecology, waarvan hij een fervent aanhanger is. Dat de natuur een zelfstandige intrinsiek waarde heeft, los van het nut voor de mens. Dat de natuur niet alleen mag gezien worden als materiaal voor productie en consumptie. Dat elk niet-menselijk organisme evenveel recht heeft als de mens om te leven en te floreren. Ik kan hem perfect volgen en deel zijn mening. Aan respect voor de natuur zal het me niet ontbreken. Een spin zal ik niet doden, maar buiten zetten. Als er een slak voor mijn voeten kruipt, stap ik er wijd en omzichtig overheen. De regen zal ik nooit verfoeien, en donder, bliksem en storm zie ik als gerommel van de goden. Dat eten van biefstuk, krijg ik er echter niet uit. Maar wellicht zal dat uit een ander soort respect zijn. Uit respect voor de koe (ontiegelijk fotogeniek prachtbeest). Uit respect voor de boer (die zijn beesten met liefde en respect behandelt, jawel). Uit respect voor de beenhouwer (mijn vader was er een). En zo blijf ik biefstuk eten, zonder al te veel scrupules. Liefst een entrecôte. En hoe hij gebakken moet zijn? Bleu. Bleu chaud. |
Af en toe een babbel.
Over zee en strand, over hooi en stro en polder, of over mezelf. Archieven
August 2023
Categorieën |